ECLI:NL:GHARL:2015:8615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
200.149.631/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgangsregeling in verband met emotionele en gedragsproblemen van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Yildiz, had in hoger beroep een verzoek ingediend tegen de moeder, vertegenwoordigd door mr. O.J.C. Toxopeus. De zaak betreft de afwijzing van een omgangsregeling, waarbij de minderjarige, die gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis, emotionele en gedragsproblemen vertoont. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 29 mei 2015 aangegeven dat contactherstel met de vader schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag werd afgewezen. Het hof concludeert dat omgang tussen de vader en de minderjarige op dit moment niet in het belang van het kind is, gezien de angst en stress die de minderjarige ervaart bij het idee van contact met de vader. Het hof benadrukt het belang van de behandeling van de minderjarige en dat deze niet verstoord mag worden door pogingen tot contactherstel. De grootouders zijn aangesproken op hun plicht om de vader te informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de minderjarige, ondanks het ontbreken van omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.149.631/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/133928 / FA RK 12-1051)
beschikking van de familiekamer van 3 november 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Yildiz, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
woonplaats kiezende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus, kantoorhoudend te Veendam.
Belanghebbenden:
[de grootouders] ,
hierna te noemen: de grootouders.
De inhoud van de (tussen)beschikking van 12 februari 2015 wordt hier overgenomen geacht.
Het verdere procesverloop
Na voormelde (tussen)beschikking is ter griffie binnengekomen een brief van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Haaglanden, locatie Den Haag, (verder te noemen: de raad) met als bijlage het raadsrapport van 29 mei 2015.
De zaak is verder behandeld - in een andere samenstelling - ter zitting van het hof van
1 oktober 2015.
Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. J.S. Jordan (kantoorgenoot van mr. Yildiz),
de moeder, bijgestaan door mr. Toxopeus, de heer [C] (de opa van [de minderjarige] ) en mevrouw [D] namens de raad in het kader van zijn adviserende rol.

1.De motivering van de beslissing

1.1
Bij (tussen)beschikking van 12 februari 2015 heeft het hof de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2014 bekrachtigd, voor zover de rechtbank hierin het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige] heeft afgewezen. Het hof heeft de beslissing wat betreft de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] aangehouden, met het verzoek aan de raad onderzoek te doen naar de mogelijkheden van omgang tussen de vader en [de minderjarige] en [E] bij dit onderzoek te betrekken. Voorts heeft het hof de raad verzocht te rapporteren omtrent de vraag in hoeverre de vader betrokken kan worden bij het hulpverleningstraject van [de minderjarige] bij [E] en in hoeverre de moeder [E] toestemming heeft gegeven om de vader te informeren over de voortgang van de behandeling. Daarnaast heeft het hof de raad verzocht onderzoek te doen naar een eventuele dubbele nationaliteit van [de minderjarige] .
1.2
Uit het raadsrapport van 29 mei 2015 komt naar voren dat [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en dat hij te kampen heeft met emotionele- en gedragsproblemen vanwege de ingrijpende gebeurtenissen uit zijn verleden. [de minderjarige] is deze gebeurtenissen aan het verwerken. Een contactherstel met de vader zal tot een verstoring van dit proces leiden. Daarnaast heeft [de minderjarige] last van stressfactoren, zoals het idee dat hij weer in contact met zijn vader zal worden gebracht, welke stressfactoren ook een negatieve invloed hebben op zijn schoolprestaties. Uit het onderzoek is duidelijk naar voren gekomen dat [de minderjarige] nog niet toe is aan contact met de vader. [de minderjarige] is nog steeds angstig voor de vader, wil geen contact met hem en is bang dat de vader hem naar Turkije zal ontvoeren. De raad ziet op dit moment geen mogelijkheid om tot contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] te komen.
1.3
De raad ziet voorts geen rol weggelegd voor de vader bij de behandeling van [de minderjarige] , omdat dit zou kunnen leiden tot het niet halen van behandelingsdoelen, een stagnatie of achteruitgang in zijn ontwikkeling en het niet meer willen meewerken aan de behandeling door [de minderjarige] . Bovendien is het volgens de raad van belang dat rekening wordt gehouden met de gevoelens en wensen van [de minderjarige] om de vader niet bij zijn behandeling te betrekken.
De moeder heeft wel aan [E] haar toestemming verleend om de vader te voorzien
van informatie over de behandeling en het verloop van de behandeling van [de minderjarige] .
1.4
Het Turkse consulaat heeft (nog steeds) geen informatie verstrekt omtrent de vraag of [de minderjarige] een dubbele nationaliteit heeft, zo heeft de raad ter zitting van het hof naar voren gebracht.
1.5
De raad heeft ter zitting van het hof verder nog naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de therapie die hij volgt ongestoord voortgezet kan worden en dat hij daarvoor alle ruimte krijgt. [de minderjarige] heeft last van deze procedure en het idee dat er mogelijk sprake zal zijn van contactherstel met de vader. Het is moeilijk om aan te geven wanneer er bij [de minderjarige] wel ruimte ontstaat voor herstel van het contact met zijn vader.
Er zal eerst een duidelijke verbetering tot stand moeten komen in de problematiek
van [de minderjarige] , aldus de raad.
1.6
Het hof overweegt het volgende. In het algemeen is het in het belang van een kind dat het ook contact heeft met de ouder bij wie het niet zijn gewone verblijfplaats heeft.
Uit het onderzoek van de raad is echter gebleken dat contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader
op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] is nog steeds erg bang voor de vader
en het idee alleen al dat hij contact met zijn vader zal moeten hebben veroorzaakt, zo blijkt uit het raadsrapport, een terugval in het gedrag en de leerprestaties van [de minderjarige] en heeft een negatief effect op zijn ontwikkeling en behandeling. Ongeacht of de angsten van [de minderjarige] voor de vader terecht zijn of niet, is het hof, met de raad, van oordeel dat de behandeling van [de minderjarige] in ieder geval niet doorkruist mag worden door een poging om het contact met de vader te herstellen. Hoe moeilijk ook voor de vader, aan [de minderjarige] dient, gelet op zijn ernstige persoonlijke problematiek, eerst de ruimte te worden geboden om de voor hem noodzakelijk geachte (psychiatrische) behandelingen en therapieën te kunnen volgen. Het hof gaat ervan uit dat de behandeling van [de minderjarige] zich ook zal richten op het negatieve vaderbeeld dat hij heeft en op het belang van een rol van de vader in het leven van [de minderjarige] . Gebleken is dat het negatieve beeld dat [de minderjarige] in eerste instantie van zijn moeder had in de loop van de tijd is bijgesteld. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [de minderjarige] dat er - in het kader van zijn behandeling - tevens gewerkt wordt aan het verbeteren van het beeld dat hij van
de vader heeft en zo mogelijk het wegnemen van de angsten die hij voor zijn vader heeft.
Het hof merkt in dit kader op in de persoon van de vader geen belemmering te zien voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof wijst de vader er op dat hij [E] om informatie kan vragen over de behandeling van [de minderjarige] en dat hij zodoende op de hoogte kan blijven over de voortgang van de behandeling en zijn betrokkenheid bij [de minderjarige] kan tonen.
1.7
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, overeenkomstig het advies van de raad, van oordeel dat omgang tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment nog in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] .
1.8
Het hof wijst de grootouders tenslotte nog op hun plicht de vader (ook) te informeren over belangrijke gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] . Naast het periodiek versturen van een foto en de schoolrapporten van [de minderjarige] , dienen zij de vader te informeren over bijzonderheden in het dagelijks leven van [de minderjarige] en de voor een vader belangrijke wetenswaardigheden over zijn kind zoals, zo is ter zitting van het hof gebleken, dat [de minderjarige] lid is geworden van scouting en dat hij zijn zwemdiploma heeft behaald. Het hof acht dit ook in het belang van [de minderjarige] , met name nu tussen de vader en [de minderjarige] (voorlopig) geen omgang zal plaatsvinden. Hoe minder de vader weet van (het leven van) [de minderjarige] , des te moeilijker de aansluiting tussen de vader en [de minderjarige] wordt ingeval van hernieuwd contact.

2.De slotsom

2.1
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 maart 2014, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. M.E.L. Fikkers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 november 2015 in bijzijn van de griffier.