ECLI:NL:GHARL:2015:8618

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
200.175.187/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met schoolverzuim en levensvisie ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te vernietigen. De moeder stelde dat er geen ontwikkelingsbedreiging was en dat de kinderen niet met kwade opzet van school waren gehouden. De ouders gaven aan dat er problemen waren met de scholen vanwege hun levensvisie, maar dat zij inmiddels hulp hadden aanvaard van de Intensieve Pedagogische Training (IPT). De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de ondertoezichtstelling moest voortduren, omdat de kinderen een achterstand hadden opgelopen in hun ontwikkeling door langdurig schoolverzuim.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de ouders onvoldoende verantwoordelijkheid namen voor de opvoeding en ontwikkeling van de kinderen. De kinderen waren gedurende een lange periode niet naar school geweest en hadden daardoor zowel cognitieve als sociaal-emotionele achterstanden opgelopen. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was om de ontwikkelingsbedreigingen te ondervangen. De ouders hadden de ernst van de situatie lange tijd ontkend en waren ambivalent ten opzichte van het reguliere onderwijs. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de ondertoezichtstelling had opgelegd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een veilige en stimulerende opvoedingssituatie voor minderjarigen, en de rol van de rechter in het waarborgen van de ontwikkeling van kinderen in situaties van schoolverzuim en opvoedingsproblemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.175.187/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/391647 / JL RK 15-327)
beschikking van de familiekamer van 3 november 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader]

wonende te [A] , althans België,
verder te noemen:
de vader,
2. Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudend te Almere,
hierna te noemen:
de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 mei 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 augustus 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad om de minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, af te wijzen. Ze heeft het hof subsidiair verzocht de ondertoezichtstelling slechts te verlengen tot en met 1 november 2015, dan wel zo kort als het hof nodig acht, omdat de IPT zal zijn afgerond op 31 oktober 2015 en hulp daarna in een vrijwillig kader kan worden voortgezet, dan wel een beslissing te nemen die het hof geraden en in het belang van de kinderen acht.
2.2
De raad heeft bij brief van 10 september 2015 laten weten geen verweerschrift in te dienen.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 31 augustus 2015 een journaalbericht van 25 augustus 2015 van mr. Sneper met bijlagen;
- op 22 september 2015 een brief van 21 september 2015 van de raad met bijlage.
2.4
De minderjarigen [de minderjarige1] (hierna te noemen [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] (hierna te noemen [de minderjarige2] ) zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op maandag 12 oktober 2015 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door mr. Sneper. Namens de raad is verschenen de heer [B] . Namens de GI is verschenen de heer [C] . De vader is uitgenodigd maar niet ter zitting verschenen.
Mr. Sneper heeft pleitnotities overgelegd. Op verzoek van het hof heeft de heer [C] het ondersteuningsplan jeugd en gezin betreffende [de minderjarige1] , gedateerd 2 oktober 2015, in het geding gebracht.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn geboren [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , beiden [in] 2003. De kinderen wonen bij de ouders. De moeder is met het gezag over hen belast.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 19 februari 2015 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van die datum voor de duur van drie maanden en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie voor crisisopvang met ingang van die datum voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 3 maart 2015 heeft de kinderrechter die beschikking bevestigd en een uithuisplaatsing in een accommodatie voor crisisopvang met ingang van 3 maart 2015 voor de periode van vier weken verleend. Bij beschikking van 31 maart 2015 is de uithuisplaatsing verlengd tot 19 mei 2015.
3.3
Bij het inleidend verzoekschrift heeft de raad - voor zover hier van belang - verzocht om een ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 mei 2015 tot 12 mei 2016.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De ouders kunnen zich met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet verenigen. Zij voeren aan dat er geen ontwikkelingsbedreiging is. Zij wilden de kinderen niet met kwade opzet van school houden. De ouders geven aan dat er op meerdere scholen problemen ontstonden die zagen op de botsing tussen hun levensovertuiging met de overtuiging dan wel werkwijze van de school. Voor een vrijstelling van de leerplicht waren zij te laat. Sinds 11 mei 2015 gaan de kinderen naar een school in [A] . De kinderen hebben geen forse achterstand opgelopen. Ouders accepteren de hulp van de Intensieve Pedagogische Training (IPT). Ze hebben wel regels en grenzen thuis, maar die worden niet als regels ervaren. De ouders behoefden alleen hulp te ontvangen van IPT en die is eind oktober 2015 afgelopen. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn daarmee behaald. De verdere hulp kan volgens de ouders in een vrijwillig kader. Dat die gewijzigde situatie nog pril is rechtvaardigt niet een ondertoezichtstelling, aldus de ouders.
4.2
De raad en de GI stellen dat de ondertoezichtstelling dient voort te duren.
4.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden die de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de rechtbank rechtvaardigen. De rechtbank heeft de kinderen dan ook terecht onder toezicht gesteld. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
4.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn vanaf januari 2013 tot het moment dat zij uit huis geplaatst zijn in februari 2015, dus een periode van meer dan twee jaar, niet naar school geweest. Het thuisonderwijs dat zij kregen (van - volgens de kinderen - ongeveer een kwartier per dag) is ontoereikend gebleken. Wanneer een kind geen of gebrekkig onderwijs krijgt vormt dat een bedreiging in de ontwikkeling. De kinderen hebben door het langdurige schoolverzuim een achterstand opgelopen op cognitief gebied. Hoe groot die achterstand is, zal nader (moeten) worden onderzocht tijdens het komende schooljaar.
4.6
Daarnaast hebben de kinderen een achterstand op sociaal-emotioneel gebied opgelopen. De kinderen zijn, conform hun niveau van emotionele ontwikkeling, nog erg afhankelijk van anderen als het gaat om het controleren van hun impulsen en het reguleren van hun gedrag. Deels komt dat door het gebrek aan contact met leeftijdsgenoten in de afgelopen jaren, maar vooral is dit het rechtstreeks gevolg van de opvoedingsstijl van de ouders. Vanuit de spiritueel holistische levensvisie stellen de ouders weinig eisen en grenzen aan de kinderen en bieden ze weinig structuur. Weliswaar is er sprake van begeleiding en sturing door de ouders, maar zij geven de kinderen daarbij veel eigen verantwoordelijkheid en laten hen zelf veel keuzes maken, meer dan waar zij gelet op hun leeftijd en ontwikkeling aan toe zijn. Dat brengt het risico mee, dat de kinderen niet leren omgaan met hun emoties en verlangens, met tegenslagen, dat zij tegen weinig eigen grenzen en die van anderen aanlopen en niet leren hoe daar mee om te gaan. Ook al ervaart het gezin de vrijheid in het gezin zelf niet als problematisch, het risico bestaat dat de kinderen niet leren omgaan met de druk en eisen die buiten het gezin aan hen gesteld (gaan) worden en aldus niet voorbereid zullen zijn op het komende voortgezet onderwijs en op de maatschappij. Uit het dossier blijkt dat de kinderen weinig invoelend zijn en niet zo vaardig in het aangaan van sociale contacten, alhoewel ze daarin al goede stappen hebben gezet. Op school hebben ze inmiddels wat vrienden gemaakt en zijn een week op vakantie geweest waar ze veel activiteiten hebben gedaan met andere kinderen.
4.7
Weliswaar zijn de acties in het ondersteuningsplan van de IPT inmiddels uitgevoerd en is de IPT feitelijk begin oktober 2015 ten einde gekomen, maar uit dat plan blijkt dat - anders dan de ouders aangeven - niet alle doelen behaald zijn, omdat de achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling nog steeds bestaat. De achterstand in de cognitieve ontwikkeling is eveneens nog aanwezig, zij het minder groot dan uit het eerste psychodiagnostische onderzoek bleek.
4.8
Het hof is er niet van overtuigd dat genoemde bedreigingen in de ontwikkeling met uitsluitend hulpverlening in een vrijwillig kader weggenomen kunnen worden.
De ouders hebben lang de ernst van de situatie ontkend. Vanaf het moment dat er sprake was van schoolverzuim hebben verschillende betrokkenen geprobeerd de noodzaak van onderwijs uit te leggen. Pas door de gedwongen maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is de schoolgang van de kinderen weer op gang gekomen. Zij gaan relatief kort weer naar school en de ouders zijn nog steeds ambivalent hierover. De ouders blijven ten opzichte van het (regulier) onderwijs vanuit hun levensvisie kritisch en afwijzend, en de kinderen krijgen dat van hen te horen. Ook al is de moeder daarin milder, de vader heeft aangegeven dat als de kinderen laten weten dat het niet leuk is op school, of als er zaken gebeuren die de ouders niet accepteren, de kinderen weer van school worden gehaald. De raad en de GI zijn dan ook terecht bezorgd of de kinderen zonder de ondertoezichtstelling wel naar school zullen blijven gaan.
De ouders hebben weliswaar meegewerkt aan de in het gedwongen kader ingezette hulp, maar hadden zelf geen hulpvraag. Zij waren het - zo heeft de moeder ter zitting nog laten weten - niet eens met de gestelde doelen en met name de vader is de zorgen blijven bagatelliseren.
Het hof is daarom van oordeel dat de ontwikkelingsbedreigingen enkel door middel van een ondertoezichtstelling kunnen worden afgewend.
4.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 12 mei 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 november 2015.