ECLI:NL:GHARL:2015:8619

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
200.172.145/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en de noodzaak van professionele hulpverlening in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van het gezag over twee minderjarige kinderen, geboren in 2009 en 2010, van een niet-huwelijkse relatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, vroeg het hof om haar alleen met het gezag over de oudste minderjarige te belasten, terwijl de vader, verweerder, verzocht om gezamenlijk gezag over de jongste minderjarige. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en het gezamenlijk gezag gehandhaafd, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen was.

Het hof constateerde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders, gezien de ernstige communicatieproblemen en conflicten tussen hen. De ouders waren niet in staat om op een constructieve manier samen beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kinderen, wat essentieel is voor gezamenlijk gezag. De hulpverlening had tot nu toe niet geleid tot verbetering van de situatie, en het hof concludeerde dat de moeder alleen met het gezag over de oudste minderjarige belast moest worden om de kinderen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de conflicten tussen de ouders. Het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over de jongste minderjarige werd afgewezen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van effectieve communicatie tussen ouders in zaken van gezamenlijk gezag en de rol van professionele hulpverlening in het ondersteunen van ouders in conflict. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder toe, terwijl het verzoek van de vader werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.145/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/365646 / FL RK 14-669)
beschikking van de familiekamer van 10 november 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.A.M. Rademaker-Ramaekers, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Falkena, kantoorhoudend te Lelystad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling of de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 25 augustus 2014 en 26 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 26 maart 2015.
De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het inleidende verzoek van de moeder toe te wijzen en het zelfstandige verzoek van de vader af te wijzen, dan wel wanneer het verzoek van de moeder wordt afgewezen ook het verzoek van de vader af te wijzen.
2.2
De vader heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 6 juli 2015 een fax van 6 juli 2015 van mr. Falkena;
- op 14 juli 2015 een journaalbericht van 13 juli 2015 van mr. Rademaker-Ramaekers met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) is - in het kader van zijn adviserende taak - de heer [B] verschenen.
Namens de GI is mevrouw [C] (gezinsvoogd) verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen partijen zijn
[de minderjarige1] (hierna te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009, en
[de minderjarige2] (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2010, geboren. Beide kinderen zijn door de vader erkend, de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en de moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] . De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 14 juli 2009 onder toezicht en [de minderjarige2] sinds 24 maart 2011.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2014, heeft de moeder de rechtbank verzocht het gezamenlijk gezag over [de minderjarige1] te beëindigen en het gezag over [de minderjarige1] verder alleen aan de moeder toe te wijzen.
3.4
De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank bij zelfstandige verzoek verzocht het gezag over [de minderjarige2] te wijzigen, in die zin dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over hem zullen uitoefenen.
3.5
Bij tussenbeschikking van 25 augustus 2014 heeft de rechtbank de raad verzocht om een rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de wijze waarop in het gezag over de minderjarigen dient te worden voorzien.
3.6
Bij raadsrapport van 26 november 2014 heeft de raad de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten af te wijzen en het verzoek van de vader om hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige2] toe te wijzen.
3.7
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank conform het advies van de raad beslist.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.3
Het in de wet verankerde uitgangspunt in zaken als de onderhavige is derhalve dat een verzoek om gezamenlijk gezag, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, wordt toegewezen.
4.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat partijen al tijden niet in staat zijn tot onderlinge communicatie. De moeder is van mening dat er geen communicatie tussen partijen mogelijk is, dat er sprake is van een conflictsituatie, waardoor er psychische druk ontstaat en de kinderen klem komen te zitten tussen hun ouders en verloren zullen raken. Na het verbreken van de relatie van de ouders was er sprake van een conflictueuze relatie. Partijen kunnen niet met elkaar communiceren, communicatie loopt uit op conflicten en bedreigingen en vervolgens stress en psychische druk. De ouders hebben in het verleden volgens de moeder diverse pogingen ondernomen om de onderlinge communicatie met behulp van therapie en hulpverlening te verbeteren, maar er komt geen verbetering in de communicatie tot stand. De communicatie die plaatsvindt, is met behulp van een persoonlijk begeleider. De moeder heeft ter zitting aangegeven geen plannen te hebben om met de kinderen te verhuizen zodat dat geen aanleiding kan zijn voor het instandhouden dan wel instellen van gezamenlijk gezag.
4.5
Uit het raadsrapport van 26 november 2014 blijkt dat de ouders fel op elkaar reageren en dat zij voor de nodige onderlinge communicatie afhankelijk zijn van de hulpverlening. De moeder heeft bij de raad aangegeven eigenlijk geen contact meer met de vader te willen hebben. Zij zegt angst te hebben voor de vader. Er zijn meerdere pogingen gedaan door de hulpverlening om de communicatie tussen de ouders te verbeteren maar deze zijn op niets uitgelopen. Op basis hiervan concludeert de raad dat de ouders nu en in de toekomst niet in staat zullen zijn zelfstandig met elkaar te communiceren en samen beslissingen te nemen over de kinderen. De raad vindt de situatie tussen de ouders zorgelijk maar ziet geen gronden om moeder te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] of om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. Indien de gezinsvoogd of de hulpverlening van [D] er niet waren geweest zou gezamenlijk gezag volgens de raad niet tot de mogelijkheden behoren.
4.6
De GI heeft aangegeven dat er een patroon lijkt te bestaan waarin het de ouders korte tijd lukt om met elkaar te communiceren waarna het vervolgens weer escaleert. Er wordt op dit moment geen hulpverlening ingezet op het verbeteren van de onderlinge communicatie. Beide ouders worden apart begeleid, maar het is de bedoeling om de ouders in de toekomst wel weer gezamenlijk rond de tafel te krijgen. Uit de stukken die de GI in het geding heeft gebracht blijkt dat de ouders onderling niet uit hun conflicten komen en dat die veel in het bijzijn van de kinderen worden uitgevochten.
4.7
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige1] dient te worden toegewezen en het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [de minderjarige2] te belasten, dient te worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat de problemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren raken tussen de ouders indien zij het ouderlijk gezag gezamenlijk zouden uitoefenen en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
4.8
Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van een ouder om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Het ouderlijk gezag houdt een aantal bevoegdheden in die nodig zijn voor de opvoeding en verzorging, zoals onder andere de bevoegdheid om belangrijke beslissingen in het leven van het kind te nemen. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen. Voor gezamenlijk gezag is dan ook in het algemeen vereist dat de ouders feitelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Nodig is kortom, dat zij met elkaar hierover (kunnen) communiceren.
4.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat partijen niet in staat zijn tot de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijke communicatie. Deze situatie is niet in het belang van de kinderen; zij zitten hierdoor klem tussen de ouders en de voortdurende strijd tussen de ouders zal schadelijke gevolgen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben. Er is in het verleden, onder meer vanuit de ondertoezichtstelling van de kinderen, naast de nodige ondersteuning in de opvoedingssituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , hulpverlening ingezet gericht op verbetering van de onderlinge verhouding tussen partijen. Niettemin blijft er sprake van een (heftige) strijd tussen partijen. De ouders zijn niet in staat om in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met elkaar te overleggen of om de kinderen buiten hun strijd te houden. Daarbij dient te worden opgemerkt dat er niet sprake lijkt van bewust frustreren van de communicatie door één of beide ouders maar van onmacht bij beiden. Door de omstandigheid dat het vertrouwen van partijen in elkaar volledig ontbreekt en het gegeven dat zij beiden kampen met hun eigen problematiek, zijn partijen niet capabel om samen in overleg beslissingen van enig belang over de kinderen te nemen, zodat moet worden aangenomen dat er thans geen basis is voor het door de vader en de moeder gezamenlijk uitoefenen van het gezag over de kinderen.
4.1
Nu het hof, gelet op de hulpverleningsgeschiedenis, onvoldoende vertrouwen heeft gekregen dat het partijen zal lukken de nodige stappen te nemen, terwijl geforceerd overleg over belangrijke beslissingen ten aanzien van de kinderen in hun situatie een negatieve invloed kan hebben op de mogelijkheid van omgang tussen de vader en de kinderen, kan gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden geacht.
In geval van eenhoofdig gezag is minder communicatie nodig tussen partijen, omdat de moeder zelfstandig beslissingen kan nemen over de kinderen zonder hiervoor eerst de goedkeuring te hoeven vragen en te krijgen van de vader. Aldus ontstaat ook minder strijd tussen de vader en de moeder, hetgeen in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. Zij ervaren daardoor minder spanningen en komen niet klem te zitten tussen hun ouders. Toewijzing van het verzoek van de moeder haar voortaan alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten en afwijzing van het verzoek van de vader om partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige2] is dan ook in het belang van de kinderen noodzakelijk.
4.11
De GI en de raad geven aan dat partijen met behulp van (intensieve) hulpverlening in staat zouden moeten zijn tot overleg, maar gaan voorbij aan het feit dat de maatregel van ondertoezichtstelling van de kinderen eens eindig zal moeten zijn en het evident is dat partijen niet in staat zijn en ook niet zullen zijn tot zelfstandig overleg over zaken aangaande de kinderen. Gezamenlijk gezag, dat alleen uitgeoefend kan worden onder permanente regie van professionele hulpverlening, vormt geen basis voor het uitoefenen daarvan.
4.12
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is dat alleen de moeder met het gezag over hen belast is. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder om haar voortaan alleen met het gezag over de [de minderjarige1] te belasten toewijzen en het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige2] alsnog afwijzen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, te vernietigen en te beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 maart 2015 en opnieuw beschikkende;
wijst toe het verzoek van de moeder om voortaan alleen belast te zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 2009;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de vader om mede te worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige2] , geboren [in] 2010;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. G. Jonkman en
mr. J.G. Idsardi, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 10 november 2015 in bijzijn van de griffier.