ECLI:NL:GHARL:2015:9015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
200.154.333/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en ontnemingsvordering in het kader van een echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man en de vrouw, die samenwoonden en later huwden, hebben een complexe situatie rondom de verdeling van hun bezittingen en schulden. De rechtbank had eerder een beschikking gegeven over de verdeling van de woning aan de [a-straat] 83 te [A], die door de man werd betwist. Het hof heeft vastgesteld dat de woning moet worden verkocht, en dat de man niet in aanmerking komt voor toedeling van de woning, omdat er geen verifieerbare taxatie was over de waarde van de woning. De vrouw heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan de verkoop van de woning.

Daarnaast is er een ontnemingsvordering aan de orde, die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van de man wegens de invoer van cocaïne. Het hof heeft geoordeeld dat deze schuld moet worden meegenomen in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft ook een schuld aan de Belastingdienst in verband met zorgtoeslag, die door het hof is erkend. Het hof heeft de man veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning en de verkoop, en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet voldoet. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de taxatie van de woning en het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen wegens overbedeling, en heeft het een bedrag van € 47.436,82 vastgesteld dat de man aan de vrouw moet betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.333/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C-07-203954-FL RK 12-2176)
beschikking van de vijfde kamer van 24 november 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.P. van Stralen, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Salouli, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 28 mei 2015 een tussenbeschikking gegeven, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
1.2
Nadien zijn ter griffie van het hof binnengekomen:
- een journaalbericht van 3 juli 2015 met bijlagen van mr. Van Stralen, ingekomen ter griffie van het hof op 7 juli 2015;
- een journaalbericht van 9 juli 2015 van mr. Salouli, ingekomen ter griffie van het hof op diezelfde datum.
1.3
De brief van 10 juli 2015 met bijlagen van mr. Salouli heeft het hof retour gezonden, daar deze stukken zonder toestemming van het hof zijn ingediend. Op de inhoud van deze stukken heeft het hof dan ook geen acht geslagen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In de tussenbeschikking van 28 mei 2015 heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de man in de gelegenheid te stellen om een aantal bescheiden in het geding te brengen.
2.2
De man heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en een aantal bescheiden in het geding gebracht. De vrouw heeft hierop gereageerd.
2.3
Het hof zal thans tot een inhoudelijke bespreking van de grieven en/of verzoeken van partijen overgaan.
* de woning aan de [a-straat] 83 te [A]
2.4
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking onder a. tot en met d. van het dictum een beslissing gegeven over de woning aan de [a-straat] 83 te [A] , inhoudende
- kort gezegd - dat de woning dient te worden verkocht.
2.5
In hoger beroep zijn tegen deze beslissing van de rechtbank - die ingegeven was door de overeenstemming van partijen op dit punt - geen grieven gericht. Desondanks heeft de man in zijn petitum in hoger beroep wel om toedeling van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] , en de daarbij behorende hypothecaire geldlening bij de [a-bank] , aan hem verzocht.
2.6
De vrouw heeft zich ter comparitie van partijen bereid getoond om aan toedeling van voornoemde woning aan de man mee te werken, doch namens haar zijn wel vraagtekens gesteld bij de stelling van de man dat de woning getaxeerd is op een bedrag van € 132.000,--. Blijkens het aanslagbiljet van de gemeentelijke belastingen 2013 bedroeg de WOZ-waarde per waardepeildatum 01-01-2012 € 146.000,--. Derhalve is de man door het hof in de gelegenheid gesteld om het taxatierapport ten aanzien van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] in het geding te brengen. Uit de brief van 3 juli 2015 van mr. Van Stralen (gevoegd bij het journaalbericht van diezelfde datum) blijkt echter dat het taxatierapport niet bestaat en daarnaast wordt opgemerkt dat de makelaar de woning op 12 november 2014 getaxeerd zou hebben op een bedrag tussen € 120.000,-- en € 125.000,--. Aangezien partijen over de waarde van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] twisten en de waarde van de woning door het hof niet op grond van verifieerbare bescheiden kan worden vastgesteld, ziet het hof aanleiding om de beslissing van de rechtbank op dit punt (onder a. tot en met d. van het dictum) te bekrachtigen.
2.7
Nu het verzoek van de man tot toedeling van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] niet wordt ingewilligd, is hiermede ook de grond voor het verzoek van de vrouw onder II. van haar petitum komen te vervallen. Dit brengt met zich dat het hof dit verzoek van de vrouw zal dienen af te wijzen.
2.8
De vrouw verzoekt het hof onder I. van haar petitum om de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de taxatie door [B] Makelaars van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] en eventueel aan de verkoop en overdracht van die woning alsmede de man te veroordelen om te bewijzen hoeveel de levensverzekeringspolis waard is en de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een dwangsom van € 100,-- voor elke dag dat hij zijn medewerking weigert aan de taxatie van de woning door [B] , aan de verkoop en overdracht aan derden bij notariële akte alsmede voor elke dag dat hij weigert bewijs te leveren van de waarde van de levensverzekeringspolis. Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de waarde van de levensverzekeringspolis zal in zoverre worden toegewezen, dat de man binnen drie weken na deze beschikking een waarde-opgave dient op te vragen bij de verzekeringsmaatschappij, met de verplichting deze na ontvangst binnen twee weken aan de vrouw toe te sturen. Het hof zal de door de vrouw verzochte medewerking aan de verkoop en overdracht, alsmede haar verzoek ten aanzien van de dwangsom, toewijzen, nu zij in hoger beroep onbestreden heeft gesteld dat de man zijn medewerking aan de verkoop van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] heeft geweigerd. Het hof ziet wel aanleiding de dwangsom te begrenzen tot een maximum van € 10.000,--. De taxatie acht het hof in verband met de voorgenomen verkoop niet meer noodzakelijk.
* de ontnemingsvordering
2.9
De man heeft zich in zijn tweede grief op het standpunt gesteld dat er tevens rekening dient te worden gehouden met de schuld van € 32.178,14 aan het Openbaar Ministerie. De man is van mening dat deze schuld aan hem dient te worden toegewezen en dat de vrouw de helft van deze schuld aan hem dient te voldoen.
2.1
Op grond van de stukken is komen vast te staan dat de man bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 oktober 2006 is veroordeeld wegens de invoer van cocaïne in Nederland over de periode van 1 maart 2003 tot en met 29 maart 2003. Uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2011 blijkt dat in hoger beroep het door de man aan de Staat te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 31.909,-- is gesteld. Het door de man overgelegde bevel tot betaling van een bedrag van € 32.178,14 dateert van 30 december 2013. Hiermee staat naar het oordeel van het hof - en derhalve anders dan de vrouw betoogt - vast dat de schuld op de peildatum (nog) bestond. Het hof is van oordeel dat de man niet heeft onderbouwd dat de ontnemingsvordering op de peildatum (te weten: 20 april 2012) meer dan € 31.909,-- bedroeg. Van dit bedrag zal het hof derhalve uitgaan.
2.11
Voorts dient te worden beantwoord de vraag wie draagplichtig is voor deze schuld.
2.12
In beginsel zijn op grond van artikel 1:94 lid 5 BW alle schulden (derhalve zowel de schulden die vóór als de schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan) gemeenschappelijk, ongeacht wie van beide echtgenoten de schuld is aangegaan.
2.13
De vrouw beroept zich primair op artikel 1:94 lid 3 BW. Op grond van deze bepaling vallen goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze zijn verknocht, slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Het ligt op de weg van de vrouw om haar stelling dat er sprake is van een verknochte schuld te onderbouwen. Het hof is van oordeel dat de vrouw hier onvoldoende in geslaagd is en overweegt daartoe als volgt.
2.14
Anders dan de vrouw in haar verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd, is tijdens de comparitie van partijen komen vast te staan dat partijen destijds (te weten: ten tijde van het plegen van het strafbare feit door de man) met elkaar samenwoonden. Partijen hebben in dit kader verklaard dat zij elkaar in 2002 in Nederland hebben leren kennen. De vrouw ging terug naar Suriname, maar toen zij ontdekte dat zij zwanger was van de man kwam zij weer naar Nederland. Partijen hebben enige tijd met elkaar samengewoond in de woning van de zus van de vrouw. De man is begin 2003 - in bijzijn van de vrouw - gearresteerd. Nadien is de woning aan de [a-straat] 83 te [A] aangekocht. Partijen hebben aldaar nog enige tijd samengewoond en de vrouw raakte opnieuw zwanger van de man. De man is vervolgens veroordeeld en gedetineerd geraakt. Uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juli 2011 (gevoegd bij het journaalbericht van 6 mei 2015 van mr. Van Stralen) blijkt ook dat er in de periode na het plegen van het strafbare feit door de man verschillende uitgaven zijn gedaan die kunnen worden toegerekend aan de gemeenschappelijke huishouding van partijen. Aan de stelling van de vrouw dat partijen pas in 2009 zijn gehuwd en dat zij en de kinderen nimmer voordeel hebben gehad van het feit waarop de ontnemingsvordering betrekking heeft, gaat het hof dan ook voorbij. In dit licht bezien is het hof van oordeel dat onvoldoende is aangevoerd om te kunnen concluderen dat van een verknochte schuld sprake is.
2.15
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd evenmin aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van het uitgangspunt dat ieder van partijen in beginsel draagplichtig is voor de helft van de schulden.
2.16
Subsidiair beroept de vrouw zich op artikel 1:164 BW. Zij stelt zich op het standpunt dat de gemeenschap door de man is benadeeld.
2.17
Op grond van artikel 1:164 BW is een echtgenoot, in het geval hij na de aanvang van het (echtscheidings)geding of in de zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Nu het geding op 20 april 2012 is aangevangen (door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de vrouw) en de schuld langer dan zes maanden daarvoor is ontstaan, gaat ook het subsidiaire beroep van de vrouw niet op.
2.18
Het vorenstaande brengt met zich dat de ontnemingsvordering dient te worden meegenomen in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, zal de schuld voor een waarde van € 31.909,-- in de verdeling worden betrokken. Het hof zal bepalen dat de man deze schuld dient te voldoen, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
* de spaarrekening van de man bij de [a-bank]
2.19
De vrouw stelt zich in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - op het standpunt dat de man op de peildatum nog een spaarrekening had bij de [a-bank] en verzoekt om het saldo op deze spaarrekening tussen partijen te verdelen.
2.2
De man heeft dit bestreden.
2.21
Het hof heeft de man bij tussenbeschikking van 28 mei 2015 in de gelegenheid gesteld om een verklaring van de [a-bank] in het geding te brengen waarin staat welke rekeningen de man op de peildatum (te weten: 20 april 2012) op zijn naam had staan en de saldi van die rekeningen.
2.22
De man heeft naar aanleiding van voornoemde tussenbeschikking een door de [a-bank] gestempeld en ondertekend exemplaar van zijn financieel jaaroverzicht 2012 in het geding gebracht. Daaruit blijkt weliswaar van een groeigemak spaarrekening met rekeningnummer NL66 [a-bank] [0000] , doch het saldo bedroeg zowel per 31 december 2011 als per 31 december 2012 0,00. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de man het geld steeds aan het eind van het jaar van zijn rekening zou hebben kunnen halen, doch zij heeft dat niet nader geconcretiseerd. Bij die stand van zaken heeft de man door het jaaroverzicht van 2012 over te leggen zijn betwisting genoegzaam onderbouwd en staat daarmee vast dat de man op de peildatum eveneens geen saldo op voornoemde spaarrekening had staan, temeer nu uit het financieel jaaroverzicht blijkt dat op deze spaarrekening geen enkele rente is ontvangen.
* de beslagrekening
2.23
Daarnaast had de man - blijkens het financieel jaaroverzicht 2012 - een geblokkeerde beslagrekening derdenbeslagen met rekeningnummer NL65 [a-bank] [0001] met daarop een saldo van € 20.045,57. De vrouw heeft bij journaalbericht van 9 juli 2015 laten weten zekerheidshalve ook aanspraak te maken op de helft van dit saldo.
2.24
De man heeft tijdens de comparitie van partijen verklaard dat er conservatoir beslag is gelegd op één van zijn rekeningen. Daarnaast heeft hij aangegeven dat Justitie in Nederland vanwege de ontnemingsvordering ook beslag zou hebben gelegd. Het hof gaat er derhalve vanuit dat het conservatoir beslag op de bankrekening van de man met rekeningnummer NL65 [a-bank] [0001] betrekking heeft op de hiervoor besproken ontnemingsvordering. Hoewel de man vanwege het conservatoir beslag niet vrijelijk over het bedrag van € 20.045,57 kan beschikken, dient dit naar het oordeel van het hof wel te worden meegenomen in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen, aangezien dit zal worden aangewend ter aflossing van schulden. Het hof zal het saldo van de bankrekening van de man met rekeningnummer NL65 [a-bank] [0001] toedelen aan de man onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw.
* de terugvordering zorgtoeslag 2011
2.25
De vrouw heeft in haar incidenteel hoger beroep aangevoerd dat zij een schuld heeft ter hoogte van € 254,-- bij de Belastingdienst in verband met door haar teveel ontvangen zorgtoeslag 2011. Het hof stelt vast dat het bestaan van deze schuld door de man niet is bestreden. De man heeft zich in zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep slechts op het standpunt gesteld dat de schuld later dan de peildatum is ontstaan en derhalve niet dient te worden meegenomen.
2.26
Het hof gaat aan het verweer van de man voorbij, nu het bestaan van de schuld niet in geschil is en de door de vrouw gestelde terugvordering zorgtoeslag 2011 ter hoogte van € 254,-- betrekking heeft op gelden die voor de peildatum zijn ontvangen. Dit brengt met zich dat de man gehouden is de helft van deze schuld, derhalve een bedrag van € 127,--, voor zijn rekening te nemen. Het hof zal bepalen dat de vrouw deze schuld, die op haar naam staat, aan de Belastingdienst dient te voldoen en dat de man hiervan de helft aan de vrouw dient te voldoen.
* de inboedelgoederen
2.27
Met betrekking tot de inboedelgoederen van partijen, ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank onder g. van het dictum heeft gedaan. De vrouw stelt zich in hoger beroep weliswaar wederom op het standpunt dat de man is overbedeeld, waartoe zij een inboedellijst in het geding heeft gebracht, doch het hof is van oordeel dat
- mede gelet op de betwisting door de man - nu de vrouw heeft nagelaten aan de vermelde inboedelgoederen een waarde toe te kennen, niet is komen vast te staan dat er ten aanzien van de inboedelgoederen sprake is van overbedeling van de man. Derhalve zal het hof het verzoek van de vrouw onder IV. in haar petitum afwijzen en de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen.
* de woning aan de [b-straat] 6 te [C] in Suriname
2.28
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking onder h. van het dictum - voor zover hier van belang - bepaald dat de woning aan de [b-straat] 6 te [C] in Suriname aan de man wordt toegedeeld. Daarnaast heeft de rechtbank onder j. tot en met o. van het dictum een aantal beslissingen gegeven die (deels) zien op de uitvoeringshandelingen in het kader van de toedeling van de woning aan de [b-straat] 6 te [C] in Suriname aan de man. De rechtbank heeft bepaald dat de man de helft van het getaxeerde bedrag aan de vrouw dient te voldoen.
2.29
De vrouw heeft de woning aan de [b-straat] 6 te [C] in Suriname door [D] Makelaars & Taxateurs laten taxeren. Blijkens het taxatierapport d.d. 21 juli 2014 (gevoegd als productie 5 bij het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep) bedraagt de vrijwillige verkoopwaarde van de woning (inclusief grond) € 102.800,--. De man heeft deze taxatiewaarde niet weersproken, zodat het hof hiervan zal uitgaan en de woning aan de [b-straat] 6 te [C] voor die waarde in de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen zal betrekken. De door de vrouw, onder VI. van haar petitum, gevorderde dwangsom wijst het hof af, omdat geen dwangsom op de nakoming van een betalingsverplichting kan worden gesteld.
* de taxatiekosten t.a.v. de woning aan de [b-straat] 6 te [C]
2.3
De taxatiekosten bedragen blijkens de door de vrouw overgelegde factuur d.d. 21 juli 2014 (gevoegd als productie 6 bij het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep) € 300,--. De vrouw verzoekt onder V. van haar petitum om de man te veroordelen om aan haar te betalen de helft van deze kosten, derhalve een bedrag van € 150,--, te vergoeden. De man heeft daartegen geen verweer gevoerd. Het hof zal derhalve bepalen dat de vrouw de taxatiekosten van € 300,-- ten aanzien van de [b-straat] 6 te Suriname zal voldoen, waarvan de man de helft aan de vrouw dient te voldoen.
* de schuld aan de heer [E]
2.31
De man stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de schuld aan de heer [E] , die thans vanwege de samengestelde interest € 104.852,-- bedraagt, in aanmerking dient te worden genomen bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Hij geeft aan op 13 augustus 2002 een bedrag van de heer [E] te hebben geleend voor de aankoop van het perceel aan de [b-straat] 6 te [C] , waarvoor zekerheid is verschaft in de vorm van een recht van hypotheek op deze woning. De man heeft in hoger beroep (als productie D) een overeenkomst van persoonlijke lening van 13 augustus 2002 in het geding gebracht. De man stelt tot op heden niet op deze schuld te hebben afgelost.
2.32
In de overeenkomst van persoonlijke lening d.d. 13 augustus 2002 staat onder meer het volgende opgenomen:
"De schuldeiser verklaart ter leen te hebben verstrekt aan de schuldenaar, gelijk de schuldenaar verklaart ter leen te hebben ontvangen van de schuldeiser, de som van € 35.000,00 (vijfendertigduizendEuro), vermeerderd met een rente van 5% per maand, welk bedrag zal worden afgelost in maandelijkse termijnen van minimaal € 350,--, vervallende op de laatste dag van iedere maand en waarvan de eerste aflossing gesteld is op 01 oktober 2002.
(…)
Artikel 1.
De rente, voorbereidingskosten en omzetbelasting zullen door de schuldeiser ineens in rekening worden gebracht, zodat bij de beschikbaarstelling van de lening de schuldenaar het bedrag van E 32.000,-- ontvangt."
2.33
De vrouw betwist het bestaan en de hoogte van deze schuld. Zij heeft haar twijfels bij de door de man overgelegde overeenkomst en sluit niet uit dat de man en de heer [E] , die goede bekenden van elkaar zijn, onder één hoedje spelen om er voor te zorgen dat de vrouw geen aanspraak zal kunnen maken op de helft van de waarde van de woning aan de [b-straat] 6 te [C] . Door de man zijn geen bewijsstukken overgelegd waaruit de ontvangst van het bedrag van de heer [E] blijkt. Evenmin is een verklaring gegeven voor het feit waarom al die jaren niet aan de aflossingsverplichtingen is voldaan. Door de heer [E] is daarenboven al die jaren geen actie ondernomen om zijn geld terug te krijgen. De vrouw gaat er dan ook vanuit dat de vordering van de heer [E] - indien deze zou bestaan - inmiddels is verjaard. Uit het door de vrouw overgelegde hypotheekuittreksel ten aanzien van de woning aan de [b-straat] 6 te [C] blijkt dat op de woning geen hypothecaire inschrijvingen en/of beslagen waren gelegd, totdat de vrouw op 28 augustus 2013 beslag heeft laten leggen. De heer [E] heeft pas op 10 september 2014 beslag op de woning laten leggen.
2.34
Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd heeft. De man heeft tijdens de comparitie van partijen weliswaar verklaard dat de heer [E] stappen onderneemt om de schuld te innen, doch hij heeft deze stelling niet met bescheiden onderbouwd. Daarnaast acht het hof de door de man gestelde hoogte van de schuld op zijn minst twijfelachtig, nu de door de man overgelegde 'samengestelde interest berekening t.b.v. de heer C. [E] ' strijdig is met de leningscondities zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.32 opgenomen. Immers, op basis van die leningscondities zou de man gehouden zijn maandelijks - naast de aflossing ter hoogte van € 350,-- - een bedrag van € 1.750,-- (te weten: 5% over € 35.000,--) aan rente te voldoen. Een toelichting op deze buitensporig hoge rente heeft de man niet gegeven. Dat de vordering zou zijn verjaard, zoals de vrouw heeft aangevoerd, heeft de man evenmin weersproken. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof geen rekening zal houden met de schuld aan de heer [E] .
* de schuld aan de [b-bank]
2.35
Het hof zal - in afwijking van de rechtbank - de schuld van de vrouw aan de [b-bank] ter hoogte van € 878,07 in de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen betrekken. De vrouw heeft in hoger beroep, door middel van het in het geding brengen van bewijsstukken (gevoegd als productie 10 bij het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep), voldoende onderbouwd dat voornoemde schuld op de peildatum (te weten: 20 april 2012) bestond, terwijl dit door de man onvoldoende gemotiveerd is bestreden. Het hof zal derhalve bepalen dat de vrouw de schuld aan de [b-bank] ter hoogte van € 878,07 zal voldoen, onder verrekening van de helft van de waarde met de man.
* de lening ten aanzien van de auto
2.36
De vrouw betwist dat de man destijds een lening voor de auto is aangegaan ter hoogte van € 3.500,--. In hoger beroep stelt zij zich op het standpunt dat de auto destijds slechts € 2.000,-- heeft gekost. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij (als productie 11) een uitdraai van de website d.d. 4 november 2011 overgelegd (betreft pagina 2 van 2). In eerste aanleg is door de vrouw (als productie 5) een uitdraai van een website overgelegd (betreft pagina 1 van 2). Uit de inhoud van beide producties blijkt dat zij op elkaar betrekking hebben. Op grond van het voorgaande is, naar het oordeel van het hof, door de vrouw voldoende onderbouwd dat de auto destijds slechts € 2.000,-- heeft gekost. Echter, dit maakt de uitkomst met betrekking tot de lening bij de heer [F] niet anders, nu uit de verklaring van de heer [F] d.d. 12 maart 2012 blijkt - en derhalve anders dan de rechtbank heeft overwogen - dat de schuld ter hoogte van € 3.500,-- is aangegaan voor het inlopen van de ontstane achterstand in hypotheekbetalingen. Aangezien beide partijen daarvoor verantwoordelijk zijn, zal reeds om die reden de lening bij de heer [F] ter hoogte van € 3.500,-- in de verdeling dienen te worden betrokken.
* de schulden aan [G] , [H] en [I]
2.37
Het hof zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde schulden aan [G] , [H] en [I] , nu het bestaan ervan door de vrouw is betwist en door hem - ook in hoger beroep - niet is aangetoond dat deze schulden op de peildatum (nog) bestonden. Weliswaar zijn er door de man een aantal bescheiden in het geding gebracht met betrekking tot voornoemde schulden, doch uit deze stukken (te weten: een rekeningoverzicht van [I] d.d. 23 mei 2013, een rekening van [H] d.d. 25 februari 2013, een rekeningoverzicht van [H] d.d. 19 maart 2014 en een brief van [G] d.d. 10 maart 2012) kan niet geconcludeerd worden dat deze schulden op de peildatum (te weten: 20 april 2012) bestonden. Dit brengt met zich dat het hof ten aanzien van deze schulden geen aanleiding ziet anders te beslissen dan de rechtbank.
* de vordering uit overbedeling
2.38
Blijkens het voorgaande en de niet-bestreden beslissingen van de rechtbank is aan de man - onder verrekening van de waarde - toegedeeld:
Activa
woning aan de [b-straat] 6 te [C] € 102.800,--
erfenis € 11.933,--
auto € 2.000,--
spaarrekening (conservatoir beslag)
€ 20.045,57+
totaal € 136.778,57
Passiva
de ontnemingsvordering € 31.909,--
lening auto € 3.500,--
terugvordering kinderopvangtoeslag 2010 + zorgtoeslag 2011
€ 2.628,--+
totaal € 38.037,--
Per saldo ontvangt de man derhalve € 98.741,57 (te weten: € 136.778,57 minus € 38.037,--).
2.39
Blijkens het voorgaande en de niet-bestreden beslissingen van de rechtbank is aan de vrouw - onder verrekening van de waarde - toegedeeld:
Activa
erfenis € 5.300,--
Passiva
de schuld aan de [b-bank] € 878,07
terugvordering zorgtoeslag 2011 € 254,--
kosten taxatie woning [b-straat] 6 te [C]
€ 300,--+
totaal € 1.432,07
Per saldo ontvangt de vrouw derhalve € 3.867,93 (te weten: € 5.300,-- minus € 1.432,07).
2.4
Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw een vordering wegens onderbedeling op de man ter hoogte van € 47.436,82 (te weten: € 98.741,57 minus € 3.867,93 = € 94.873,64 / 2). Het hof zal de beslissing van de rechtbank dan ook vernietigen voor wat betreft de beslissing over de taxatie van de woning aan de [b-straat] 6 te [C] en het door de man aan de vrouw te betalen bedrag wegens overbedeling.
2.41
Het hof zal, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure betrekking heeft op de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen, de proceskosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2014, voor zover het de beslissing over de taxatie van de woning aan de [b-straat] 6 te [C] en het door de man aan de vrouw te betalen bedrag wegens overbedeling betreft (te weten: de beslissingen onder m., n., o. en r. van het dictum van de beschikking van 26 mei 2014);
en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de man om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning aan de [a-straat] 83 te [A] , alsmede om binnen drie weken na deze beschikking een waarde-opgave van de levensverzekeringspolis op te vragen bij de verzekeringsmaatschappij met de verplichting deze na ontvangst binnen twee weken aan de vrouw toe te sturen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag dat de man weigert daaraan gehoor te geven, met een maximum van € 10.000,--;
bepaalt dat de man de ontnemingsvordering voldoet;
bepaalt dat het saldo van de bankrekening van de man met rekeningnummer NL65 [a-bank] [0001] aan de man wordt toegedeeld;
bepaalt dat de vrouw de op haar naam staande terugvordering zorgtoeslag 2011 ter hoogte van € 254,-- aan de Belastingdienst voldoet;
bepaalt dat de vrouw de taxatiekosten van € 300,-- ten aanzien van de woning aan de [b-straat] 6 te Suriname voldoet;
veroordeelt de man uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te betalen een bedrag van € 47.436,82;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 mei 2014 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 november 2015 in bijzijn van de griffier.