ECLI:NL:GHARL:2015:9123

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
200.172.890/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en kinderen in het kader van geestelijke en lichamelijke ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn twee minderjarige kinderen. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 7 april 2015 had besloten dat omgang met de kinderen ernstig nadeel zou opleveren voor hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. De vader verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij betrokken zou worden bij de hulpverlening voor de kinderen.

De moeder, die alleen het ouderlijk gezag heeft, heeft het verzoek van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, dat concludeerde dat omgang met de vader schadelijk zou zijn voor de kinderen. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 oktober 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders, maar dat dit recht kan worden ontzegd indien omgang ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende stappen heeft ondernomen om de randvoorwaarden voor contactherstel te verbeteren en dat de moeder, gezien haar kwetsbare situatie, niet in staat is om omgang te faciliteren. De vader bagatelliseert zijn agressieproblematiek, wat het vertrouwen van de moeder in hem niet bevordert.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de overweging dat omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is en dat het hulpverleningstraject van de moeder en kinderen zou worden gefrustreerd door omgang. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.172.890/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/159270/FA RK 14-1626)
beschikking van de familiekamer van 19 november 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat mr. J. 't Hart, kantoorhoudend te Haarlem,
tegen
[verweerster],
woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W. Post, kantoorhoudend te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 juli 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij omgang heeft met de kinderen binnen de hulpverlening die wordt geboden, alsmede te bepalen dat ieder de eigen kosten voor deze procedure draagt.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 augustus 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking met veroordeling van de vader in de kosten, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder het journaalbericht met bijlagen van mr. Post van 13 oktober 2015, ingekomen op 14 oktober 2015.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Verschenen zijn partijen en hun advocaten en namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad), in het kader van zijn adviserende taak, dhr. [B] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen hebben in de periode van maart 2009 tot juni 2012 een relatie met elkaar gehad. Zij hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Uit die relatie zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren, die door de vader zijn erkend, namelijk [de minderjarige1] , geboren te [C] [in] 2010, (hierna: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , geboren te [C] [in] 2011 (hierna: [de minderjarige2] ).
3.3
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.4
Zowel de vader als de moeder hebben daarnaast nog twee kinderen uit eerdere relaties. De moeder is in dit verband op 4 november 2008 ontheven uit het ouderlijk gezag ten aanzien van een van haar andere twee kinderen ( [D] , geboren [in] 1994 te [E] ).
3.5
De vader heeft op 11 juli 2014 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad een omgangsregeling vast te stellen inhoudend dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in eerste instantie iedere week één à twee uur omgang met hem zullen hebben, waarna vervolgens zal worden gewerkt aan een omgangsregeling met een gelijkwaardige verdeling.
3.6
De moeder heeft op 12 september 2014 een verweerschrift ingediend.
3.7
Bij tussenbeschikking van 16 oktober 2014 heeft de rechtbank de raad verzocht advies uit te brengen over de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen en over het verloop van de proefcontacten indien die hebben plaatsgevonden en, in afwachting van de bevindingen van de raad, de beslissing aangehouden.
3.8
De raad heeft een op 29 januari 2014 (het hof begrijpt: 2015) gedateerd rapport uitgebracht en daarin geconcludeerd en geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen omdat omgang tussen de vader en de kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen.
3.9
[in] 2015 is [F] geboren, dochter van de vader en zijn huidige partner.
3.1
De rechtbank heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 31 maart 2015 en vervolgens in de bestreden beschikking, overeenkomstig het advies van de raad, het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld, inhoudend dat de moeder de vader ieder jaar in april en in oktober per e-mail dient te informeren over de ontwikkeling en resultaten van de kinderen op school, zoals beschreven zal zijn in hun schoolrapport, en voorts dat de moeder ieder jaar in april een recente foto van beide kinderen (per e-mail) naar de vader stuurt.
3.11
Het hoger beroep van de vader is gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind (artikel 1:377a BW). Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van een ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW).
4.2
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien zich een van de ontzeggingsgronden voordoet waaronder dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind (a) of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind (d).
4.3
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen of aan wie de omgang is ontzegd zich in geval van een relevante wijziging van omstandigheden opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
4.4
Aan de bestreden beschikking ligt een rapport en advies van de raad van 29 januari 2015 ten grondslag dat nadien door de raad in de procedure in eerste aanleg is gehandhaafd. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank daaruit afgeleid dat de benodigde draagkracht en steun bij de moeder voor contactherstel tussen de kinderen en de vader ontbreekt. Daarop zijn de overwegingen van de rechtbank toegespitst. Uit het raadsrapport (en de overige beschikbare gegevens) blijkt volgens de rechtbank dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opgroeien met een door haar verleden belaste moeder en dat de moeder op dit moment niet in staat is de kinderen te steunen en te begeleiden in contactherstel. Het opstarten van een omgangsregeling zal stress, onrust en angstgevoelens bij de moeder veroorzaken, hetgeen een negatieve impact zal hebben op de opvoedingssituatie en ontwikkeling van de kinderen. Het ontbreekt de moeder aan de weerbaarheid en de draagkracht om dat te voorkomen, aldus de rechtbank in de bestreden beschikking.
4.5
De vader kan zich niet vinden in de beoordeling van de rechtbank. In de eerste van zijn twee grieven voert de vader in dit verband aan dat de rechtbank onvoldoende heeft gekeken naar meer creatieve manieren om een vorm van omgang of contact tot stand te brengen. Weliswaar zijn er belemmeringen aan de zijde van de moeder in die zin dat er tijd nodig is en dat er met hulpverlening stabiliteit in het gezin van de moeder moet komen, maar de vader vindt het juist van belang dat hij daarbij betrokken wordt. Op die manier kan er voor de vader een deur komen open te staan en blijft hij zicht houden op het verloop van de hulpverlening en het welzijn van de kinderen. Via de hulpverlening kan de vader dan een bijdrage leveren in de cruciale stappen die naar verwachting zullen moeten worden gezet, zoals statusvoorlichting. Alhoewel het nu te vroeg is voor begeleide omgang, zou vanuit de hulpverlening wel een opening en mogelijkheid daartoe gecreëerd kunnen worden. De vader zou daarom graag zien dat hij een rol krijgt bij de hulpverlening, zodat hij rechtstreeks van de hulpverlening informatie krijgt en hij zijn betrokkenheid goed kan aanpassen aan de behoefte van de kinderen. Hij verzoekt het hof dan ook te bepalen dat er omgang zal zijn onder begeleiding van [G] of dat andere hulpverlening wordt ingeschakeld, ook indien dat betekent dat er geen fysieke omgang zal plaatsvinden maar enkel zijn beschikbaarheid duidelijk wordt in het kader van de hulpverlening en versterking van de kinderen, of bijvoorbeeld via Youtube, Skype of andere media. Vervolgens richt de vader zich in zijn tweede grief tegen de voorwaarde c.q. het advies van de raad dat hij hulp voor zijn agressieproblematiek dient in te schakelen en op de omvang van het onderzoek in dat kader. Volgens de vader is de raad zijn bevoegdheid te buiten gegaan en is zijn privacy geschonden doordat informatie in het rapport is opgenomen die verder reikt dan waarvoor hij toestemming had gegeven. De toestemming die de vader op enig moment aan de raad heeft gegeven voor inzage in zijn strafrechtelijk verleden, zag volgens de vader alleen op aangelegenheden tussen hem en de moeder. De raad is echter verder gegaan door alle informatie van de politie op te nemen in het rapport, waardoor niet alleen buiten de grenzen van zijn toestemming is getreden maar ook de privacy van de nieuwe partner van de vader is geschonden. Het rapport is daarom onvoldoende onderbouwd, onvolledig en niet zorgvuldig tot stand gekomen en dient aangepast te worden.
4.6
De moeder heeft de grieven bestreden in haar verweerschrift. Zij heeft daartoe onder meer opgemerkt dat voor iedere vorm van omgang of contact geldt dat die, zoals de raad heeft geconstateerd, teveel onrust, spanning en angst zullen veroorzaken in het gezin bij de moeder vanwege mogelijk traumatische herinneringen van de kinderen aan de periode dat partijen nog samen waren en de stress en angst die de moeder daarbij ervaart. Voorts heeft de moeder opgemerkt dat de hulpverlening niet alleen is gericht op de stabiliteit in haar gezin maar mede op die traumatische herinneringen en dat de hulpverlening haar steunt in haar standpunt ten aanzien van de verzochte omgang. Zo heeft de gezondheidspsycholoog [H] van [G] in dit verband aangegeven dat omgang tussen de vader en de kinderen op dit moment niet in het belang van de kinderen is, zodat in alle rust kan worden gewerkt aan de behandeldoelen. De moeder is daarom van mening dat ieder contact tussen de kinderen en de vader de behandeling van de kinderen in de weg zal staan. Met de raad is de moeder van mening dat het van groot belang is dat de positieve lijn binnen de ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] wordt voortgezet en hun draagkracht toeneemt. In reactie op de tweede grief van de vader heeft de moeder opgemerkt dat de raad de rechtbank heeft geïnformeerd over zijn strafrechtelijk verleden, dat wellicht niet is komen vast te staan dat daarvan sprake is geweest, maar dat het verleden van de vader dit wel doet vermoeden. De moeder stelt dat zij tijdens de procedure (telefonisch) is benaderd door een ex-partner van de vader en dat die aangaf diverse keren door de vader te zijn mishandeld. Het telefoongesprek met die ex-partner in combinatie met het verhaal van de moeder en hetgeen in het raadsrapport is opgenomen, is volgens de moeder voldoende om aan te nemen dat bij de vader sprake is van (agressie)problematiek. Voor zover de vader een andere mening is toegedaan kan hij door middel van hulpverlening aantonen dat daarvan geen sprake is.
4.7
Het hof ziet, wat ook zij van de reikwijdte van de door de vader aan de raad verleende toestemming voor het opvragen van strafrechtelijke informatie over zijn persoon en daargelaten dat klaarblijkelijk in de bestreden beschikking die strafrechtelijke gegevens niet doorslaggevend zijn geweest voor de beslissing maar de situatie van de moeder en de kinderen, geen aanleiding de informatie in het raadsrapport van de politie omtrent de vader buiten beschouwing te laten. Bovendien is ook los daarvan naar 's hofs oordeel voldoende gebleken dat bij de vader sprake is van agressieproblematiek, in ieder geval verbaal, gezien de overige beschikbare gegevens in het dossier. De vader heeft in dit verband bijvoorbeeld niet dan wel onvoldoende betwist dat er ook wel eens ruzies zijn tussen de man en zijn huidige partner en dat zijn partner telefonisch contact heeft opgenomen met de moeder en daarin ook melding heeft gemaakt van agressief gedrag zijdens de vader.
4.8
Niet ter discussie staat dat toen partijen nog samen waren er sprake was van forse problematiek in de relationele sfeer tussen partijen. Mede in verband daarmee wordt thans specialistische hulpverlening ingezet vanuit [G] die mede gericht zal zijn op traumaverwerking bij in ieder geval [de minderjarige1] . Namens de moeder is in dit verband bij journaalbericht van 13 oktober 2015 een (niet ondertekende) brief van de gezondheidspsycholoog [H] van [G] van 13 oktober 2015 aan de stukken toegevoegd, waarin verslag wordt gedaan van de behandeling en waarin mogelijke vervolgstappen worden geschetst. Kort samengevat wordt volgens de behandelaar momenteel Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling (IPG) ingezet, is sprake van een kwetsbaar evenwicht en zal de traumabehandeling van [de minderjarige1] beginnen zodra het kan. De behandelaar steunt de moeder (nog steeds) in haar keuze om op dit moment geen contact te hebben met de vader.
4.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het beeld naar voren dat de vader op zijn beurt geen concrete stappen heeft gezet om te werken aan verbetering van de randvoorwaarden voor contactherstel dat in het belang van de kinderen is, zoals herwinning van het vertrouwen en vermindering van de angst en stress bij de moeder, al dan niet door middel van behandeling gericht op zijn agressieproblematiek dan wel nadere onderbouwing met een verklaring van een deskundige van zijn stelling dat geen sprake (meer) is van (agressie)problematiek. De vader heeft nog geen inzicht laten zien in zijn eigen rol in het geheel en onvoldoende begrip getoond voor de positie en de gevoelens van de moeder. Hij bagatelliseert wat de moeder met hem heeft meegemaakt en zegt wel verantwoordelijkheid te nemen voor zijn aandeel (ter zitting van het hof) maar voegt niet de daad bij het woord door bijvoorbeeld hulp voor zichzelf in te schakelen. Het hof ziet in dit verband een patroon in die zin dat van verschillende kanten melding wordt gemaakt van de agressieproblematiek van de man maar de man dat vervolgens bagatelliseert dan wel de oorzaak neerlegt bij anderen. Dat draagt niet bij aan herstel van het vertrouwen bij de moeder.
4.1
Mede door het belaste verleden van de moeder, waar ook de vader deel van uitmaakt, is zij kwetsbaar en heeft zij weinig draagkracht. Uit recente informatie van haar behandelaar blijkt dat nog steeds sprake is van een kwetsbaar evenwicht. Gelet op de wederzijdse problematiek van de ouders en de kwetsbaarheid en problematiek van de kinderen, behoort omgang op dit moment naar het oordeel van het hof niet tot de mogelijkheden.
4.11
Op grond van het vorenstaande kan het hof niet tot een andere conclusie komen dan de rechtbank, inhoudend dat iedere vorm van omgang op dit moment het hulpverleningstraject van de moeder en kinderen zou frustreren en mede daarom ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Dit maakt bovendien dat de omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen.
4.12
Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de vader dus afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.
Proceskostenveroordeling
4.13
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal de proceskosten, als gebruikelijk in zaken als de onderhavige, aldus compenseren dat partijen ieder de eigen kosten van het geding dragen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 april 2015 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat ieder de eigen kosten van het geding draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. B.F. Keulen en is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2015 in bijzijn van de griffier.