ECLI:NL:GHARL:2015:9177
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- A. van Schuijlenburg
- M. Landstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake administratieve sanctie verkeersvoorschriften
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 10 april 2014 een beroep van de betrokkene tegen een administratieve sanctie van € 46,- ongegrond verklaarde. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J. Hofland, heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Het hof beoordeelt of het hoger beroep ontvankelijk is. Volgens artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) kan hoger beroep alleen worden ingesteld als de opgelegde sanctie meer dan € 70,- bedraagt. Aangezien de sanctie in dit geval € 46,- bedraagt, concludeert het hof dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de argumenten van de officier van justitie.
Het hof oordeelt echter dat de betrokkene wel degelijk de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven tijdens de zitting. De WAHV bevat geen bepalingen die vereisen dat partijen elkaar ter zitting moeten kunnen beantwoorden of dat de betrokkene het laatste woord moet krijgen. Het hof stelt vast dat de procedure correct is verlopen en dat er geen sprake is van schending van fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging.
Daarom verwerpt het hof het beroep op doorbreking van het appelverbod en verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Tevens wordt het verzoek tot vergoeding van proceskosten afgewezen. Dit arrest is gewezen door mr. A. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. Landstra als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.