ECLI:NL:GHARL:2015:920

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
200.161.172-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake echtscheiding en geldvordering met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de vrouw (appellante) in het kader van een echtscheiding. De vrouw vordert een voorziening ter zake de verdeling van de beperkte gemeenschap, specifiek met betrekking tot de voormalige echtelijke woning. De man (geïntimeerde) heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en is in reconventie gekomen. Het hof verwijst naar eerdere arresten en het procesverloop, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht tijdens een zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet ontvankelijk is in haar hoger beroep voor bepaalde onderdelen, omdat zij niet tijdig heeft ingeschreven in de registers. Het hof heeft de grieven van de vrouw beoordeeld en komt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang is voor de gevorderde geldsom. De man heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten, terwijl de vrouw dat niet heeft gedaan. Het hof oordeelt dat de woning tegen een gunstige prijs moet worden verkocht en dat de vrouw de woning uiterlijk op 1 maart 2015 moet verlaten. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 10 februari 2015 door de drie rechters.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.172/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151978 / KG ZA 14-309)
arrest van de eerste kamer van 10 februari 2015 in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. R. Skála, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Weissink, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst ten aanzien van het procesverloop tot 20 januari 2015 naar het arrest in het incident van die datum. Hierna is de zaak door partijen aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht, waarbij beiden ter zitting van 27 januari 2015 akte hebben genomen van overlegging van stukken die voorafgaand aan de zitting per post waren toegezonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1
De grieven hebben de strekking de bestreden uitspraak op alle onderdelen ter beoordeling aan het hof voor te leggen en lenen zich om die reden voor gezamenlijke behandeling.
De ontvankelijkheid van [appellante] in het hoger beroep
2.2
De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverwegingen 7.4, 7.5 en 7.6 van het dictum onder meer overwogen dat het bestreden vonnis in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte indien [appellante] in gebreke mocht blijven aan de veroordeling te voldoen. Ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW moet hoger beroep daartegen op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 433 Rv. Ter zitting is gebleken dat dergelijke inschrijving niet (tijdig) heeft plaatsgehad. Dat betekent dat [appellante] in zoverre in haar vordering niet kan worden ontvangen.
Het gevorderde bedrag (de oorspronkelijke conventie)
2.3
Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Daarbij verdient aantekening dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van geldsommen, terughoudendheid op zijn plaats is, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Daarvan is geen sprake.
De vorderingen ten aanzien van de woning en de bewoning daarvan door [appellante] (de oorspronkelijke reconventie)
2.4
Het hof handhaaft hetgeen in het arrest van 20 januari 2015 is overwogen en voegt daaraan andermaal toe dat de grieven en de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren bevatten dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar nog het volgende aan toe.
2.5
Partijen zijn buiten gemeenschap van goederen gehuwd. De huwelijkse voorwaarden bevatten - voor zover nu relevant - geen verrekenbeding. De echtelijke woning, die sinds het vertrek van [geïntimeerde] in 2009 door [appellante] wordt bewoond, is tijdens het huwelijk door partijen gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom verkregen. Op grond van artikel 3:178 BW heeft [geïntimeerde] het recht te allen tijde verdeling van dit gemeenschappelijk goed te vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit de wet anders voortvloeit. Dat een dergelijke uitzondering aan de orde is, is gesteld noch gebleken. Anders dan [appellante] kennelijk meent, doet aan dit recht geenszins afbreuk dat [geïntimeerde] is opgehouden de hypotheeklasten te dragen. Dat feit ondersteunt veeleer de noodzaak van een spoedige verkoop. Bij de te maken belangenafweging is verder met name het volgende van belang.
2.6
Sinds zijn vertrek uit de woning heeft [geïntimeerde] tot oktober 2014 bijgedragen in de betaling van de hypotheekrente en de gebruikslasten, totaal € 2.500,- per maand. [appellante], die in de woning is achtergebleven, heeft in het geheel niet bijgedragen in deze kosten. De afgelopen jaren heeft [geïntimeerde] dus wel lasten maar geen lusten van de woning gehad. Voor [appellante] geldt het tegenovergestelde. Deze periode kenmerkt zich door voortdurende pogingen van [geïntimeerde zijn] kant om door verkoop tot verdeling te komen. Het is in hoge mate aan de houding van [appellante] toe te rekenen dat die pogingen tot dusverre op niets zijn uitgelopen. Tekenend voor haar opstelling is, dat zij erover klaagt dat zij een gering inkomen heeft en dat haar reserves inmiddels zijn uitgeput, terwijl zij in dit hoger beroep tegelijkertijd de wens uitspreekt de woning in vol eigendom te verkrijgen. Gelet op de financiële positie waar zij over klaagt, is dat alleen te volgen als dit standpunt zo wordt begrepen dat [geïntimeerde] zijn aandeel in de woning aan [appellante] dient te schenken (door aflossing van de hypotheekschuld); het ondersteunt daarmee slechts het vermoeden dat het enige doel van [appellante] is dat de status quo wordt gehandhaafd. Dat [appellante] in verband met verrekening van pensioenrechten van [geïntimeerde] nog een zo groot bedrag tegoed zou hebben dat zij de woning zou kunnen overnemen (zoals zij ter zitting suggereerde), is in de grieven niet aangevoerd, en is in deze procedure bovendien geenszins aannemelijk geworden.
2.7
Omdat [geïntimeerde] de woning niet in vol eigendom wenst te krijgen, dient deze tegen een zo gunstig mogelijke prijs te worden verkocht. Het bestreden vonnis bevat een genuanceerde en weloverwogen benadering van de patstelling die daaromtrent is ontstaan. Anders dan [appellante] ingang wil doen vinden, komt dat oordeel in hoge mate tegemoet aan haar verlangen om op de bepaling van die koopprijs invloed uit te oefenen. Essentieel bij dit alles is echter wel, dat – naar het hof aannemelijk acht - de woning niet zal kunnen worden verkocht zo lang die door [appellante] wordt bewoond. Ten aanzien van haar betoog dat haar nog een gebruiksrecht toekomt dat aan ontruiming in de weg staat, overweegt het hof dat – indien een dergelijk recht haar op enig moment al toekwam – een beroep op dat gebruiksrecht haar door het hiervoor genoemde tijdsverloop en de verder geschetste gang van zaken niet (langer) toekomt.
Conclusie; ter zitting gemaakte afspraken2.8 Indachtig al het voorgaande heeft het hof partijen ter zitting meegedeeld dat het hoger beroep op geen enkel onderdeel zal slagen, en is de gelegenheid geboden tot nader overleg. Vervolgens zijn partijen overeengekomen dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd, voor zover [appellante] (onder 7.3) is veroordeeld om uiterlijk op 1 januari 2015 de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] te verlaten, en dat die datum in elk geval dient te worden gewijzigd in 1 maart 2015. Het hof zal hen daarin volgen. De proceskosten in dit hoger beroep zullen met instemming van partijen worden gecompenseerd.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk is het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen die onderdelen van de uitspraak waarin de voorzieningenrechter heeft bepaald dat deze in de plaats treden van een tot levering van de woning bestemde akte;
vernietigt het bestreden vonnis voor zover dat onder 7.3 is gewezen en doet opnieuw recht:
veroordeelt [appellante] om uiterlijk op 1 maart 2015 de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] te verlaten uitsluitend met medeneming van zaken strekkende tot haar dagelijks gebruik en zaken die haar exclusieve eigendom zijn en deze woning niet weer te betreden, en verleent [geïntimeerde] voor de duur van de aanhangige echtscheidingsprocedure het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1];
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen in dit hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt, de kosten van het incident inbegrepen.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. G. Jonkman, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 februari 2015.