ECLI:NL:GHARL:2015:95

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
200.152.489-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging partneralimentatie en verzoek tot nihilstelling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een verzoek van de man om de ingangsdatum van de partneralimentatie op te schorten, na een eerdere beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had bepaald dat de man vanaf 1 juli 2012 een bedrag van € 3.983,- bruto per maand aan de vrouw moest betalen als bijdrage in haar levensonderhoud. De man heeft in hoger beroep verzocht om deze alimentatie te wijzigen, met de stelling dat zijn financiële situatie is veranderd door het beëindigen van zijn dienstverband en het ontvangen van een WW-uitkering. Hij stelt dat hij niet meer in staat is om de alimentatie te betalen en vraagt om de bijdrage op nihil te stellen.

De vrouw heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn financiële situatie zodanig is gewijzigd dat de alimentatie niet in stand kan blijven. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet meer in staat is om de alimentatie te betalen, en heeft het verzoek van de man afgewezen. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.489/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/158499 / ES RK 14-1890)
beschikking van de familiekamer van 8 januari 2015 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.A. Assink, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A.J.M. Staal, kantoorhoudend te Zutphen.

1.Het procesverloop

1.1
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 17 juli 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is - voor zover hier van belang - bepaald dat de man voor de duur van het echtscheidingsgeding met ingang van 1 juli 2012 een bedrag van € 3.983,- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
1.2
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 27 juni 2014, heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 juli 2012, voor zover daarbij is beslist over de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, en de daarna door de vrouw en hem in onderling overleg gewijzigde voorlopige uitkering tot levensonderhoud van de vrouw te wijzigen en te bepalen dat de door de man te betalen uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 juli 2014, dan wel met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op nihil wordt vastgesteld, dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.3
Bij brief van 4 juli 2014 heeft de man de rechtbank verzocht het inleidend verzoekschrift door te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. De vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de man om de zaak door te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
1.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 8 juli 2014 van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft de rechtbank de zaak in de stand waarin deze zich bevindt doorverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
1.5
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 18 juli 2014, heeft de vrouw de verzoeken van de man bestreden en verzocht:
- de man in zijn verzoeken om de beschikking voorlopige voorzieningen en de daarna door partijen in onderling overleg gewijzigde voorlopige alimentatieverplichting te wijzigen en de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van levensonderhoud met ingang van 1 juli 2014 op nihil te stellen, dan wel deze met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum vast te stellen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen;
- het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure eveneens af te wijzen;
- de man te veroordelen tot voldoening aan haar van de kosten van de procedure aan haar zijde;
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
1.6
Nu het hof de onderhavige zaak gevoegd heeft behandeld met de zaak bekend onder nummer 200.125.098/01 betreffende de echtscheiding en partneralimentatie, heeft het hof tevens kennisgenomen van de volgende stukken:
- het beroepschrift in de zaak met nummer 200.125.098/01;
- het verweerschrift in de zaak met nummer 200.125.098/01;
- het proces-verbaal van de zitting van 8 november 2012 bij de rechtbank;
- een journaalbericht met bijlage van 18 april 2013 van mr. Assink, ingekomen op
19 april 2013;
- een journaalbericht met bijlagen van 9 april 2014 van mr. Staal, ingekomen op
10 april 2014;
- een akte uitlating tevens houdende wijziging verzoek tot nihilstelling partneralimentatie van mr. Assink, ingekomen op 10 april 2014;
- een journaalbericht van 24 april 2014 met bijlagen van mr. Staal, ingekomen op
25 april 2014 met onder meer als bijlage een akte uitlating;
- een journaalbericht van 24 april 2014 van mr. Assink, ingekomen op 25 april 2014 met als bijlage een akte uitlating;
- een journaalbericht met bijlage van 13 mei 2014 van mr. Assink, ingekomen op
14 mei 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van 14 mei 2014 van mr. Staal, ingekomen op
16 mei 2014;
- een journaalbericht met bijlage van 19 mei 2014 van mr. Assink, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht met bijlagen van 18 september 2014 van mr. Staal, ingekomen op 19 september 2014.
1.7
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2014 plaatsgevonden, tegelijk met de zaak bekend onder nummer 200.125.098/01. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Assink heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Het hof overweegt dat wijziging van een beschikking voorlopige voorzieningen gelet op artikel 824 lid 2 Rv slechts mogelijk is indien de omstandigheden na de dagtekening der beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Naar het oordeel van het hof is daarvan geen sprake. Het hof overweegt daartoe als volgt.
2.2
Gebleken is dat de dienstbetrekking van de man bij [C] BV per 1 april 2013 is beëindigd en dat hij per 1 april 2013 een WW-uitkering ontvangt. Uit de stukken, waaronder de salarisspecificatie van april 2013, komt naar voren dat de man in verband met de beëindiging van zijn dienstbetrekking een ontbindingsvergoeding van € 236.376,90 bruto, ofwel € 111.951,97 netto, heeft ontvangen.
2.3
De man heeft gesteld dat hij zijn WW-uitkering iedere maand met de ontbindingsvergoeding heeft aangevuld tot de hoogte van zijn voormalig inkomen en dat deze vergoeding per 1 juli 2014 (nagenoeg) volledig is geconsumeerd. De man is van mening dat dit een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 824 lid 2 Rv oplevert op grond waarvan hij niet meer in staat is de bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 17 juli 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de daarna door de vrouw en hem in onderling overleg gewijzigde voorlopige bijdrage te voldoen. Gelet op deze stelling is de man ontvankelijk in zijn verzoek.
2.4
Het hof stelt voorop dat de man, in het licht van de betwisting door de vrouw, zijn stelling dat de bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank van 17 juli 2012 vastgestelde bijdrage door de vrouw in onderling overleg is gewijzigd, niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Derhalve gaat het hof aan die stelling voorbij.
2.5
Nu de man degene is die stelt dat de omstandigheden na de beschikking van 17 juli 2012 zodanig zijn gewijzigd dat de voorziening niet in stand kan blijven, ligt het op zijn weg om zijn stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, nader met stukken te onderbouwen. Het hof is van oordeel dat de man daarin niet is geslaagd.
2.6
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zijn ontbindingsvergoeding (nagenoeg) geheel heeft besteed. In het door de man overgelegde overzicht van zijn inkomsten en uitgaven over de periode van 1 april 2013 tot 1 april 2014 is vermeld dat hij over die periode een bedrag van € 102.207,- heeft uitgegeven. Uit de stukken leidt het hof - bij gebreke van de jaaropgave 2013 inzake [C] BV) ten minste de volgende inkomsten terzake zijn dienstverband bij [C] BV af. Uit de salarisspecificatie van januari 2013 blijkt dat de man over die maand een bedrag van € 23.252,21 netto heeft ontvangen alsmede dat hij een voorschot van € 21.475,31 netto uitgekeerd heeft gekregen. Volgens de salarisspecificaties van februari 2013 en maart 2013 heeft hij over die maanden een bedrag van € 6.511,31 netto respectievelijk € 18.199,60 netto gegenereerd. Blijkens de salarisspecificatie over april 2013 bedroeg de ontbindingsvergoeding die de man heeft ontvangen € 111.951,97 netto en het ontvangen voorschot € 1.508,95 netto. Blijkens de stukken bedroegen de inkomsten uit de WW-uitkering over 2013 € 14.088,- netto. De man heeft over het jaar 2013 derhalve in totaal - in ieder geval - een bedrag van € 196.987,35 netto aan inkomsten uit dienstbetrekking bij [C] BV en WW-uitkering ontvangen. Blijkens het voorgaande dient het ervoor te worden gehouden dat de man (in ieder geval) nog de beschikking heeft over een bedrag van (€ 196.987,35 - € 102.207,- =)
€ 94.780,35. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij niet over dat bedrag beschikt, nu hij hierover ter zitting geen nadere uitleg heeft kunnen geven en hij zijn stelling ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd. Het voorgaande nog daargelaten dat de man de op het overzicht vermelde uitgaven van € 102.207,- over de periode van 1 april 2013 tot
1 april 2014 niet, althans onvoldoende, met stukken heeft onderbouwd.
2.7
Daar komt bij dat de vrouw heeft aangevoerd dat de man naast zijn WW-uitkering andere inkomsten genereert. Zij heeft daartoe een uittreksel uit het handelsregister overgelegd, waaruit blijkt dat de man op 14 januari 2013 de eenmanszaak [D] is gestart. Voorts wijst de vrouw erop dat de man blijkens de bankafschriften over de periode van december 2013 tot en met 28 april 2014 diverse bedragen van de onderneming [E] BV heeft ontvangen. Ook heeft de man volgens de vrouw zijn (inkomsten uit) vermogen niet inzichtelijk gemaakt.
2.8
Het hof is van oordeel dat de man de stelling van de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende gegevens overgelegd ten aanzien van zijn inkomens- en vermogenspositie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man van zijn aangifte inkomstenbelasting over 2013 slechts één bladzijde heeft overgelegd, te weten een schermafdruk waarop de inkomsten die onder de loonheffing vielen - te weten de inkomsten uit zijn dienstbetrekking bij [C] BV - zijn vermeld. Dit ondanks dat uit deze schermafdruk blijkt dat de aangifte volledig was doorlopen. Het had op de weg van de man gelegen, conform het procesreglement, voor wat betreft zijn inkomen en zijn (gebrek aan) vermogen de volledige belastingaangifte 2013 over te leggen en waar mogelijk de aanslag. Nu hij dat heeft nagelaten, is onvoldoende gebleken of hij over dat jaar overige inkomsten (al dan niet uit vermogen) heeft genoten, en zo ja, voor welk bedrag, en is de hoogte van zijn vermogen onduidelijk gebleven. Voor zover de man nog heeft gesteld dat hij de aangifte niet (eerder) heeft overgelegd omdat zijn accountant deze niet eerder heeft ingediend, gaat het hof aan zijn stelling voorbij. Het had op de weg van de man gelegen ervoor zorg te dragen eerder over de aangifte te beschikken, te meer nu meerdere keren van de zijde van de vrouw is verzocht om de aangifte inkomstenbelasting over 2013 over te leggen.
2.9
Voor zover de man heeft gesteld dat uit de door hem overgelegde uitdraai van het overzicht aangiften en opgaven blijkt dat zijn onderneming [D] geen omzet heeft gegenereerd, gaat het hof aan zijn stelling voorbij, nu daaruit enkel blijkt dat over de vier kwartalen van 2013 en de eerste twee kwartalen van 2014 aangifte omzetbelasting is gedaan. Het had op de weg van de man gelegen - naast ten minste de volledige aangifte inkomstenbelasting over 2013 - de aangiften omzetbelasting over die kwartalen, alsmede de jaarrekening over 2013, en eventuele voorlopige cijfers, ook tussentijdse, alles met toelichting, over te leggen.
2.1
Voor zover de man nog heeft gesteld dat hij geen bewijzen kan overleggen ten aanzien van inkomsten die hij niet heeft, overweegt het hof dat het op de weg van de man ligt met (volledige) belastingaangiften en andere financiële bescheiden aannemelijk te maken dat hij geen inkomsten genereert.
2.11
Tevens neemt het hof in aanmerking dat de man ter zitting van het hof in eerste instantie zeer terughoudend is geweest openheid te geven over zijn zicht op een dienstbetrekking. Gebleken is dat de man over de periode van 1 augustus 2014 tot en met
30 september 2014 met toestemming van het UWV voor 40 uur per week met behoud van de WW-uitkering op een onbetaalde proefplaats bij [E] heeft gewerkt. Hoewel (de advocaat van) de man aan het begin van de zitting heeft verklaard dat de man er ondanks diverse pogingen niet in is geslaagd een nieuwe betaalde dienstbetrekking te vinden, heeft de man vervolgens aangegeven dat nog onduidelijk is of [E] BV hem na de proefplaatsing een dienstbetrekking zal aanbieden. Enige tijd daarna heeft de man ter zitting verklaard dat [E] BV hem een dienstbetrekking van drie maanden met een salaris van € 5.000,- bruto per maand heeft voorgesteld en dat hij nog niet weet of hij deze zal aanvaarden.
2.12
Nu de man onvoldoende gegevens omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie heeft overgelegd, heeft hij onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 824 lid 2 Rv op grond waarvan de bij beschikking voorlopige voorzieningen van 17 juli 2012 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te worden gewijzigd. Het hof zal daarom het verzoek van de man afwijzen.
2.13
Het hof ziet in hetgeen met betrekking tot de proceskosten is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen echtgenoten zijn, de kosten van het geding worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst af het verzoek van de man;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 januari 2015 in bijzijn van de griffier.