Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling in hoger beroep
grieven I, II en IIIklagen er weliswaar over dat de rechtbank is uitgegaan van verkeerde feiten, maar uit de toelichting op de grieven blijkt dat de klachten betrekking hebben op de beoordeling van het geschil in rechtsoverweging 5 van het vonnis. Voor zover [appellant] met de grieven heeft bedoeld te betogen dat de rechtenbank bij de feitenvaststelling onvolledig is geweest, overweegt het hof dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
€ 364.954,44.
i) een bedrag van € 47.138,12, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW, gerekend primair vanaf 14 dagen na de respectievelijke factuurdata, subsidiair vanaf 14 mei 2012 en uiterst subsidiair vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, ii) een bedrag van € 1.850,96 terzake van beslagkosten, iii) een bedrag van € 1.500,- terzake van buitengerechtelijke kosten en iv) de kosten van de procedure.
i) een bedrag van € 248,01 voor de telefoon die zij aan de chauffeur van [geïntimeerde] ter beschikking heeft gesteld, ii) huur voor het in opslag houden van een deur en iii) een financiële compensatie wegens het verlies van Notmeijer als klant.
grief IVdat de rechtbank [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegestaan haar oorspronkelijke eis en de grondslag daarvan te wijzigen.
€ 47.272,69 betekent verder niet, anders dan [appellant] stelt, dat er sprake is van twee eiswijzigingen.
grief Vdie deels op grief IV voortborduurt, bevatten daarnaast talloze verwijten met betrekking tot het verloop van de procedure in eerste aanleg. [appellant] verwijt de rechtbank, zo begrijpt het hof haar stellingen, dat zij partijen na de comparitiezitting in de gelegenheid heeft gesteld conclusies van re- en dupliek te nemen. Zij verwijt de rechtbank dat zij het recht van hoor en wederhoor heeft geschonden en dat zij vooringenomen is. Ook deze verwijten missen naar het oordeel van het hof iedere grond. De rechtbank heeft na verschijning van partijen ter comparitiezitting met het oog op hoor-en wederhoor en/of een goede instructie van de zaak het noodzakelijk geacht partijen in de gelegenheid te stellen conclusies van re- en dupliek te nemen. Dit is gelet op het debat ter comparitiezitting geenszins onbegrijpelijk. Nu [appellant] door de rechtbank ruimschoots in de gelegenheid is gesteld te reageren op de opgave van [geïntimeerde] in haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, is er evenmin sprake van schending van het recht van hoor en wederhoor van [appellant], zoals zij ten onrechte stelt. De omstandigheid dat de rechtbank bij haar beoordeling meer waarde heeft gehecht aan de juistheid van de opgave van [geïntimeerde] dan de bestrijding daarvan door [appellant] betekent evenmin dat zij bevooroordeeld zou zijn. Op de juistheid van de opgave zal het hof hierna bij de bespreking van de grieven I, II, III, V en VI ingaan.
grief IIklaagt [appellant] er over dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] ter comparitie heeft erkend dat zij nog een bedrag van € 47.138,12 aan [geïntimeerde] is verschuldigd. De grief berust op een verkeerde lezing van het vonnis. De erkenning heeft blijkens de bestreden rechtsoverweging 5.1 alleen betrekking op de hoofdsom van € 364.954,44 voor het totaal geleverde. Grief II faalt.
grief Vklaagt [appellant] erover dat de toegepaste toerekening in het handelsverkeer niet gebruikelijk zou zijn, maar nu zij nalaat die stelling op enige wijze te onderbouwen, gaat het hof daaraan voorbij.
grief I), uitgezonderd de kwitanties die niet op naam van [geïntimeerde] staan maar op naam van [geïntimeerde] Fenster. Die zijn door de rechtbank terecht buiten beschouwing gelaten. Dit wordt door [appellant] ook niet bestreden.
grief VIIklaagt [appellant] erover dat een drietal facturen, ten belope van € 628,54 door [geïntimeerde] niet op de hoofdsom in mindering zijn gebracht. [geïntimeerde] stelt dat de tenaamstelling van de facturen niet correct is, zodat de facturen in de boekhouding van [geïntimeerde] niet kunnen worden verwerkt. Nu dit laatste door [appellant] niet is weersproken, gaat het hof aan de stelling van [appellant] voorbij. Grief VII faalt.
grief VIklaagt [appellant] erover dat de rechtbank in haar beslissing met betrekking tot de gevorderde rente ten onrechte heeft aangenomen dat een betalingstermijn van 14 dagen is overeengekomen. [appellant] stelt dat de afspraak was dat betaling van de facturen rechtstreeks en direct bij aflevering zou plaatsvinden. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de wettelijke rente nog eerder zou gaan lopen, te weten de dag volgend op de levering. Het belang van [appellant] bij de grief ontbreekt derhalve.