In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012 werd verminderd. Belanghebbende, die lichamelijke beperkingen ondervindt en rolstoelgebruiker is, had in zijn aangifte specifieke zorgkosten opgevoerd, waaronder extra vervoerskosten. De inspecteur had deze kosten bij de aanslagregeling gecorrigeerd, wat leidde tot een geschil over de aftrekbaarheid van deze kosten. De rechtbank had de aanslag verminderd, maar de inspecteur ging in beroep tegen deze uitspraak. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of belanghebbende recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten, met name de extra vervoerskosten van € 1.180. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de door hem gestelde extra kosten van vervoer in verband met artsenbezoek. Het hof concludeerde dat de inspecteur de correctie van de vervoerskosten terecht had doorgevoerd, en dat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn vervoerskosten hoger waren dan die van vergelijkbare gezonde belastingplichtigen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.