ECLI:NL:GHARL:2015:9680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
200.173.276/01 en 200.173.273/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijk recht op de echtscheiding en voorlopige contactregeling in een echtscheidingsprocedure met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die in Egypte zijn gehuwd en in Nederland wonen. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en een voorlopige contactregeling voor de minderjarige kinderen werd vastgesteld. De man verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en onder andere Egyptisch recht van toepassing te verklaren op de echtscheiding, de verdeling van de gemeenschap te bepalen en een omgangsregeling vast te stellen.

De vrouw heeft het verzoek van de man bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2015 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De minderjarige kinderen zijn ook betrokken in de procedure, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) zijn ingeschakeld. Het hof heeft vastgesteld dat de man en vrouw gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, maar dat de vrouw verzoekt om alleen het gezag te krijgen.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht de echtscheiding heeft uitgesproken, omdat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. Wat betreft de voorlopige contactregeling heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de GI en een beperkte contactregeling met de man is vastgesteld. Het hof benadrukt het belang van het contact tussen de man en de kinderen en de noodzaak om dit contact op termijn uit te breiden, maar ziet geen aanleiding om de huidige regeling te wijzigen. De beslissing van het hof is in het belang van de kinderen en houdt rekening met hun behoeften en de betrokkenheid van de gezinsvoogd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.173.276/01 en 200.173.273/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/108594/FA RK 15-44)
beschikking van de familiekamer van 4 december 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Raaijmakers, kantoorhoudend te Hoofddorp,
tegen
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudend te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
kantoorhoudend te Assen,
hierna te noemen: de GI of gecertificeerde instelling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 juli 2015, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en
- het verzoek tot echtscheiding af te wijzen;
- Egyptisch recht van toepassing te achten op het verzoek tot echtscheiding in het geval die wordt uitgesproken;
- de verdeling van de gemeenschap te bepalen;
- een fysieke omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen vast te stellen in goede justitie;
- kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 augustus 2015, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een brief van 22 juli 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) met bijlagen;
- een journaalbericht van 28 juli 2015 van mr. Raaijmakers met bijlagen;
- een journaalbericht van 29 oktober 2015 van mr. Raaijmakers met bijlagen;
- een faxbericht van 30 oktober 2015 van mr. Raaijmakers met bijlagen.
2.4
De minderjarige [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2002, is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot de zaak.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 3 november 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Raaijmakers voornoemd respectievelijk
mr. A.R.H. Baas, een kantoorgenoot van mr. Özsaran. Partijen werden voorts bijgestaan door mevrouw [B] ; tolk in de Arabische taal (in casu Egyptisch dialect). Zij is voorafgaand aan de zitting door het hof beëdigd.
Namens de raad is in het kader van zijn adviserende taak mevrouw [C] verschenen.
Namens de GI is verschenen mevrouw [D] .
2.6
Ter zitting is overgelegd een beschikking van 8 juli 2015 van de rechtbank in de bodemprocedure met voormeld zaaknummer C/19/108594/FA RK 15-44. Met instemming van partijen is deze beschikking aan het dossier toegevoegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2000 met elkaar gehuwd in Egypte. Uit dit huwelijk zijn geboren
- [de minderjarige1] voornoemd;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2004, en
- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ) [in] 2008.
De man en de vrouw zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] belast. De vrouw heeft in haar inleidend verzoek mede verzocht haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten. De man heeft zich daartegen verweerd. De procedure daarover is nog aanhangig bij de rechtbank.
3.2
Bij beschikking van 10 december 2014 heeft de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure de raad verzocht een spoedonderzoek te doen, onder andere om te bezien of er contacten mogelijk zijn tussen de man en de minderjarigen. Voorts heeft de rechtbank de minderjarigen voor de duur van het geding aan de vrouw toevertrouwd.
3.3
De raad heeft op 5 maart 2015 een rapport uitgebracht. Daarin is geadviseerd op dat moment geen contactregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarigen. De raad heeft besloten zijn onderzoek ambtshalve uit te breiden naar de opvoedingssituatie om te onderzoeken of er gronden zijn voor een ondertoezichtstelling. De raad geeft de rechtbank ter overweging hem een nieuwe onderzoeksopdracht te geven in de bodemprocedure wat betreft een contactregeling.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald, de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een contactregeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de kinderen en het gezag alsmede een voorlopige contactregeling tussen de man en de kinderen bepaald inhoudende dat de kinderen eenmaal per week onder begeleiding telefonisch contact hebben met de man.
3.5
De raad heeft op 1 juni 2015 een rapport uitgebracht, waarbij de kinderrechter is verzocht de minderjarigen voor de duur van één jaar onder toezicht te stellen van de GI. De raad heeft besloten om geen proefcontacten tussen de man en de minderjarigen te organiseren, omdat er tot dan toe nog contra-indicaties gezien werden. De raad adviseert een voorlopige contactregeling vast te stellen waarvan vorm, duur en frequentie wordt bepaald door de noodzakelijk geachte gezinsvoogd, voorlopig een Skype- of belcontact vast te leggen van één keer per week onder begeleiding en de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/contactregeling alsmede het gezag aan te houden voor de duur van één jaar in afwachting van de resultaten binnen de noodzakelijk geachte ondertoezichtstelling.
3.6
Bij beschikking van 24 juni 2015 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 24 juni 2015 tot 24 juni 2016 onder toezicht gesteld van de GI.
3.7
Bij beschikking van 8 juli 2015 heeft de rechtbank het advies van de raad als verwoord in zijn rapport van 1 juni 2015 - voor zover hier van belang - wat betreft een voorlopige contactregeling gevolgd met dien verstande dat een definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de duur van zes maanden in plaats van één jaar is aangehouden. De raad is verzocht uiterlijk 1 december 2015 nader te rapporteren en te adviseren over de contactregeling.

4.De motivering van de beslissing

De omvang van het appel
4.1
Ter zitting heeft de man de in zijn appelschrift onder II en III geformuleerde grieven ingetrokken. Zodoende zijn tussen partijen alleen nog de echtscheiding en de inhoud van de voorlopige contactregeling in geschil.
Rechtsmacht en het toepasselijk recht
4.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1, aanhef en sub a, van de Verordening (EG)
nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van de wederzijdse verzoeken tot echtscheiding, omdat partijen beiden ook de Nederlandse nationaliteit hebben alsmede hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Niet (langer) in geschil is dat het Nederlandse recht van toepassing is op de echtscheiding.
De echtscheiding
4.3
Op grond van artikel 1:151 BW wordt echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is. Duurzame ontwrichting is een toestand waarin de samenleving ondraaglijk is geworden en geen uitzicht op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen bestaat. De vrouw heeft voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van die toestand. Duidelijk is dat zij goed heeft nagedacht voordat zij het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank indiende en in hoger beroep is zij volhardend gebleken in haar wens om van de man te scheiden. Ook een verzoeningspoging ter zitting van het hof is niet gelukt. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding van de vrouw dan ook terecht toegewezen. Grief I faalt.
De voorlopige contactregeling
4.4
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan - onder meer - omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
4.5
Ter zitting is gebleken dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op dat moment onder begeleiding van de gezinsvoogd eens per vier weken één uur persoonlijk contact hadden met de man. Daarnaast hadden zij op woensdagen en zondagen Skypecontact met de man. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben kort voor de zitting van het hof bij de gezinsvoogd aangegeven dat zij wel langer dan één uur per keer contact met de man willen. De gezinsvoogd is voornemens daarmee aan de slag te gaan. [de minderjarige1] wil en heeft - voor zover de gezinsvoogd bekend - tot op heden geen contact met de man.
4.6
De man heeft ter zitting zijn verzoek in die zin geconcretiseerd dat hij per direct eens per 4 weken een dagdeel omgang wenst met de kinderen, vervolgens uit te breiden naar eens per 2 weken een dagdeel en de omgang zo verder op te bouwen.
4.7
Het hof ziet geen aanleiding om anders te beslissen wat betreft de invulling van de voorlopige contactregeling tussen de man en de kinderen dan tot op heden gebeurt, mede gelet op de per 24 juni jl. van kracht zijnde ondertoezichtstelling en de betrokkenheid van de gezinsvoogd daarin. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op 8 april jl. een juiste beslissing heeft genomen wat betreft deze contactregeling. Op dat moment was enkel het raadsrapport van 5 maart 2015 beschikbaar en daaruit kwamen de nodige contra-indicaties voor omgang tussen de man en de kinderen naar voren. Ook ging destijds nog geen beschermende werking uit van de eerst later uitgesproken ondertoezichtstelling. Bij die stand van zaken acht het hof het gerechtvaardigd dat de rechtbank op 8 april jl. uit een oogpunt van voorzichtigheid - overeenkomstig het advies van de raad - in het belang van de kinderen voorlopig voor een beperkte en niet fysieke contactregeling met de man heeft gekozen.
4.8
Inmiddels is de gezinsvoogd druk doende om de vorm, duur en frequentie van het contact tussen de man en de kinderen af te stemmen op ieders behoefte en mogelijkheden. Het hof geeft de gezinsvoogd daarin mee dat het in het belang van de kinderen wordt geacht dat op korte termijn wordt gewerkt aan verdere opbouw en intensivering van het contact tussen de man en de kinderen. Vooralsnog ziet het hof voor de 13-jarige [de minderjarige1] daarbij geen uitzonderingspositie. Het streven van de gezinsvoogd om de ouders te bewegen met een gezamenlijk en eenduidig verhaal over het verleden en de toekomst te komen richting de kinderen is op zich de juiste lijn, maar kan niet langer een voorwaarde zijn voor uitbreiding van het contact tussen de man en de kinderen. Partijen zijn feitelijk immers al bijna 1,5 jaar uit elkaar. Niet ter discussie staat dat de 11-jarige [de minderjarige2] en 7-jarige [de minderjarige3] genieten van het persoonlijke contact met de man. Desondanks is hun contact met de man zowel qua duur als frequentie nog immer zeer summier. Bovendien heeft ook de vrouw ter zitting haar medewerking aan uitbreiding van de omgang toegezegd en geen bezwaren geuit tegen het daarin tevens betrekken van [de minderjarige1] .
4.9
Voorts wenst het hof op deze plaats te benadrukken dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat in het aanvullend op te maken raadsrapport, waarvan ter zitting is aangekondigd dat de termijn van 5 december 2015 niet zal worden gehaald, helderheid wordt verschaft, ook naar de man toe, wat er met de op 24 juli 2014 door de vrouw tegen de man gedane aangifte van mishandeling van haar en de kinderen is gebeurd. Door de aanhoudende onduidelijkheid en onzekerheid over de rol van de man (en de vrouw) in de thuissituatie enerzijds en het tot nu toe minimale contact tussen de man en de kinderen anderzijds, worden de kinderen als het ware losgeweekt van hun vader en blijven zij (mogelijk ten onrechte) met een negatief vaderbeeld zitten. Dit patroon moet doorbroken worden.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof te beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 8 april 2015, voor zover het de echtscheiding en de voorlopige contactregeling betreft;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en
mr. W.J. Overtoom, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
4 december 2015 in bijzijn van de griffier.