ECLI:NL:GHARL:2015:9743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
WAHV 200.161.904
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Beswerda
  • M. Dörholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van de kantonrechter inzake beroepschrift tegen de officier van justitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een beroepschrift van de betrokkene, dat in het ongerede is geraakt, waardoor de inleidende beschikking is vernietigd. De kantonrechter had eerder het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, omdat de officier van justitie het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een behandeling ter zitting, maar verscheen niet op de zitting van 4 december 2015. De advocaat-generaal, mr. M.E. Joha, was wel aanwezig en heeft een verweerschrift ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat er geen geldig beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie was ingediend, wat in strijd is met de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Hierdoor kon de beslissing van de kantonrechter niet worden beoordeeld. Het hof heeft geconcludeerd dat zowel de beslissing van de kantonrechter als die van de officier van justitie vernietigd dienen te worden. Tevens is er een verzoek gedaan om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, welke ook is toegewezen. Het hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 243,50, en de advocaat-generaal veroordeeld tot betaling hiervan. Het arrest is gewezen door mr. A. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. M. Dörholt als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.161.904
18 december 2015
CJIB 156431997
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 10 oktober 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. N. Velthorst,
kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 december 2015. De gemachtigde van de betrokkene is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M.E. Joha.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie van 28 november 2013, ongegrond verklaard omdat de officier van justitie het beroep van de betrokkene tegen de inleidende beschikking terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. In het dossier, zoals dat thans bij het hof voorligt, bevinden zich twee aan de CVOM gerichte brieven van de betrokkene d.d. 7 mei 2013 en 16 juli 2013. Deze twee brieven zijn gedateerd vóór de beslissing van de officier van justitie op 28 november 2013 en kunnen derhalve niet worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie. Voorts bevindt zich in het dossier een aan de betrokkene gerichte ontvangstbevestiging d.d. 13 december 2013, waarin de ontvangst van het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie wordt bevestigd. Het hof leidt hieruit af dat, nadat de officier van justitie op 28 november 2013 een beslissing heeft genomen, nog een geschrift van de betrokkene moet zijn ontvangen op basis waarvan op 13 december 2013 een ontvangstbevestiging naar de betrokkene is verzonden.
3. De griffier van het hof heeft, gelet op de wijze waarop het dossier is gevormd, aanleiding gezien om bij de rechtbank nogmaals het dossier op te vragen. Uit de ontvangen stukken is het hof niet gebleken van enig geschrift dat kan worden aangemerkt als beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie en naar aanleiding waarvan vervolgens de ontvangstbevestiging d.d. 13 december 2013 is verzonden.
4. Gelet op het voorgaande dient het er voor te worden gehouden dat de officier van justitie in strijd met artikel 11 van de WAHV het beroepschrift niet ter kennis heeft gebracht van de rechtbank dan wel dat de rechtbank in strijd met artikel 15 van de WAHV het beroepschrift niet heeft ingezonden ter griffie van het gerechtshof.
5. Nu het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie in het ongerede is geraakt kan de beslissing van de kantonrechter tegen die beslissing niet beoordeeld worden. Mede gelet op het belang van de onderhavige zaak leidt dat tot de conclusie dat de beslissing van zowel de kantonrechter als die van de officier van justitie vernietigd dienen te worden. Bij die stand van zaken kan ook de initiële sanctie niet in stand blijven.
6. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. Het hof beschouwt deze zaak als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht met de zaak met nummer WAHV 200.161.918 waarin het hof bij arrest van heden eveneens beslist.
7. De proceskostenvergoeding betreft de kosten van door de gemachtigde in de fase van het hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraag € 487,-. Het gewicht van de zaak is licht (wegingsfactor 0,5). Nu het gaat om minder dan vier samenhangende zaken, past het hof gelet op punt C2 van de Bijlage bij het Besluit verder de wegingsfactor 1 toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 243,50 (=1 x € 487,- x 0,5 x 1).
8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 28 november 2013, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 156431997 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 243,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.