Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
Een pandhouder kan staande het faillissement van zijn pandgever verhaal nemen op de opbrengst van de uitwinning van voorafgaand aan het faillissement gevestigde pandrechten, voor een vordering die is ontstaan op of na de dag van de faillietverklaring van de pandgever, mits die vordering voortvloeit uit een op de dag van faillietverklaring reeds bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde.”
Mochten klantontwikkelingen anders verlangen dan bekijken we de situatie opnieuw(…)”.De curator heeft deze feiten niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.De slotsom
€ 1.474,--
€ 4.263,-(3 punten (2 voor conventie, 1 voor reconventie x tarief V ad € 1.421,- per punt)
€ 704,-
€ 7.896,-(3 punten x appèl-tarief V ad € 2.632,-)
6.De beslissing
- dat de opeisbare vordering van OBM op [de vennootschap] per heden € 82.260,74 bedraagt;
- dat OBM ten aanzien van de partij zout kwalificeert als vuistpandhouder;
- dat het vuistpandrecht tot waarborg strekt van deze vordering;
- dat OBM op grond van artikel 59 Fw gerechtigd is haar restvordering ter verificatie bij de curator in te dienen;