Uitspraak
de man,
de vrouw,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De man, appellant in principaal appel en geïntimeerde in incidenteel appel, was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat hij het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald. De man had het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na indiening van het beroepschrift voldaan, wat volgens artikel 282a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) leidt tot niet-ontvankelijkheid. Ondanks dat de man de gelegenheid had gekregen om omstandigheden aan te voeren die een onbillijkheid van overwegende aard zouden kunnen rechtvaardigen, heeft hij dit nagelaten.
De zaak betreft een appel tegen beslissingen van de rechtbank over de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap en de kinderalimentatie. Het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep voor de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap en de kinderalimentatie van toepassing was. Echter, voor het gezag werd de niet-ontvankelijkheid achterwege gelaten, in overeenstemming met de hardheidsclausule van artikel 282a lid 4 Rv, die in dergelijke zaken van toepassing is.
De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep voor de beslissingen betreffende de verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap en de kinderalimentatie, maar dat de procedure voor het gezag voortgezet kan worden. De man kreeg de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verweerschrift in te dienen in het incidenteel appel van de vrouw. De uitspraak werd gedaan door de rechters J.D.S.L. Bosch, G.M. van der Meer en G. Jonkman, en werd openbaar uitgesproken.