ECLI:NL:GHARL:2015:99

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
200.125.098-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en echtscheiding met verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is vastgesteld. De man verzoekt in hoger beroep de echtscheiding nietig te verklaren en de alimentatie te verlagen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bevestiging van de eerdere uitspraak. Het hof oordeelt dat de echtscheiding niet kan worden herroepen, omdat beide partijen in eerste aanleg om echtscheiding hebben verzocht en de rechtbank dit verzoek heeft toegewezen. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat is om alimentatie te betalen. Het hof stelt de behoefte van de vrouw vast op € 4.213,- netto per maand, en na rekening te houden met haar inkomen, komt de resterende behoefte op € 2.923,- netto per maand. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn financiële situatie, waardoor het hof de alimentatieverplichting vaststelt op € 5.158,- bruto per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.098/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 194380/FZ RK 12-152)
beschikking van de familiekamer van 8 januari 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J.A. Assink, kantoorhoudend te Enschede,
tegen
[verweerster],
wonende te [B],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.A.J.M. Staal, kantoorhoudend te Zutphen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de (toenmalige) rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Zwolle, van 16 januari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 april 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 21 juni 2013;
- het proces-verbaal van de zitting van 8 november 2012 bij de rechtbank;
- een journaalbericht met bijlage van 18 april 2013 van mr. Staal, ingekomen op
19 april 2013;
- een journaalbericht met bijlagen van 9 april 2014 van mr. Staal, ingekomen op
10 april 2014;
- een akte uitlating tevens houdende wijziging verzoek tot nihilstelling partneralimentatie van mr. Assink, ingekomen op 10 april 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van 24 april 2014 van mr. Staal, ingekomen op
25 april 2014 met onder meer als bijlage een akte uitlating;
- een journaalbericht van 24 april 2014 van mr. Assink, ingekomen op 25 april 2014 met als bijlage een akte uitlating;
- een journaalbericht met bijlage van 13 mei 2014 van mr. Assink, ingekomen op
14 mei 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van 14 mei 2014 van mr. Staal, ingekomen op
16 mei 2014;
- een journaalbericht met bijlage van 19 mei 2014 van mr. Assink, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht met bijlagen van 18 september 2014 van mr. Staal, ingekomen op 19 september 2014.
2.2
Bij beroepschrift heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. het verzoek tot het uitspreken van de echtscheiding af te wijzen en het huwelijk in stand te laten;
II. voor zover de uitspraak van de rechtbank terzake de echtscheiding wel in stand blijft, de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand vast te stellen op een bedrag van € 1.750,- bruto per maand, subsidiair deze vast te stellen op een bedrag van € 2.712,- bruto per maand, meer subsidiair op € 3.104,- bruto per maand, dan wel, indien het hof de alimentatie zoals door de rechtbank vastgesteld in stand laat en deze bepaalt op € 5.666,- bruto per maand, te bepalen dat die alimentatieverplichting dan zal gelden tot 1 juli 2014 en dat de man vanaf die datum geen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw meer is verschuldigd.
2.3
Bij verweerschrift heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het zijn beroep tegen de echtscheiding betreft, althans dat beroep ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen en de grieven van de man te verwerpen, hetgeen hij in hoger beroep heeft verzocht ongegrond te verklaren en af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.4
Bij akte uitlating tevens houdende wijziging verzoek tot nihilstelling partneralimentatie, binnengekomen op 10 april 2014, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende:
I. het verzoek tot het uitspreken van de echtscheiding af te wijzen en het huwelijk in stand te laten;
II. voor zover de uitspraak van de rechtbank ter zake van de echtscheiding wel in stand blijft de door de man verschuldigde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand op nihil te stellen en de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en het oorspronkelijke verzoek van de vrouw af te wijzen, subsidiair de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen, echter rekening houdende met hetgeen thans nog van de ontbindingsvergoeding resteert en de lasten (waaronder woonlasten) die daaruit voldaan moeten worden zoals omschreven in deze akte en deze alimentatieverplichting niet langer te laten voortduren dan tot het moment waarop de ontbindingsvergoeding is opgesoupeerd, alsmede rekening houdende met de door de man te ontvangen WW-uitkering.
2.5
Bij akte uitlating van 24 april 2014 heeft de vrouw het verzoek van de man bestreden en verzocht, onder handhaving en aanvulling van haar petitum in haar verweerschrift, de man niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het zijn beroep tegen de echtscheiding betreft, althans dat beroep ongegrond te verklaren dan wel af te wijzen, alsmede de grieven van de man te verwerpen, hetgeen hij in hoger beroep heeft verzocht, en aanvullend heeft verzocht, waaronder de nihilstelling van de partneralimentatie, ongegrond te verklaren en af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2014 plaatsgevonden, tegelijk met de zaak bekend onder nummer 200.152.489/01 betreffende de wijziging voorlopige voorzieningen. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Assink heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota.
2.7
Nu het hof de onderhavige zaak gevoegd heeft behandeld met de zaak bekend onder nummer 200.152.489/01, heeft het hof tevens acht geslagen op het inleidend verzoekschrift tot wijziging voorlopige voorzieningen en het verweerschrift tegen dat verzoekschrift.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1989 in de gemeente [A] met elkaar gehuwd.
3.2
Op 25 januari 2012 heeft de man een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend bij de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad. De vrouw heeft een verweerschrift, tevens inhoudende zelfstandige verzoeken, ingediend. De man heeft daarop een verweerschrift ingediend.
3.3
Bij beschikking van 16 januari 2013 heeft de (toenmalige) rechtbank Oost-Nederland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan in de beschikking opgenomen en aan de beschikking gehecht. Tevens is bepaald - voor zover hier van belang - dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand en telkens bij vooruitbetaling een bedrag van € 5.666,- bruto per maand dient te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding tussen partijen alsmede de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en wel op de volgende punten:
- de behoefte;
- de behoeftigheid / verdiencapaciteit;
- de draagkracht van de man.
4.2
Niet in geschil is dat als ingangsdatum van de (eventueel) door de man te betalen partneralimentatie de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient te worden gehanteerd. De echtscheidingsbeschikking is nog niet ingeschreven, nu de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding in geschil is.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de echtscheiding
5.1
De man komt in hoger beroep terug op zijn in eerste aanleg gedane verzoek tot echtscheiding in verband met de aan de inschrijving van de echtscheiding verbonden nadelige gevolgen. Het hof stelt voorop dat zowel de man als de vrouw in eerste aanleg het verzoek heeft gedaan echtscheiding tussen hen uit te spreken. De rechtbank heeft het door de vrouw èn door de man gedane verzoek tot echtscheiding vervolgens toegewezen. Het is bij gebrek aan belang niet mogelijk een in eerste aanleg toegewezen verzoek in hoger beroep te herstellen, ook als de gevolgen van die beslissing nadelig zijn. Het verzoek van de man in hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding dient daarom reeds om die reden te worden afgewezen. Bovendien zou, nu de vrouw bij haar in eerste aanleg gedane verzoek tot echtscheiding blijft, en niet ontkend is dat het huwelijk van partijen duurzaam ontwricht is, ook daarom de echtscheidingsbeslissing bekrachtigd moeten worden.
Ten aanzien van de partneralimentatie
* De behoefte
5.2
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
5.3
Bij de bepaling van de hoogte van de alimentatiebehoefte dient volgens vaste rechtspraak rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven in de laatste periode van het huwelijk en daarnaast dient de behoefte zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde te worden bepaald. Dit wordt ook wel een behoeftelijst genoemd.
5.4
In de praktijk wordt de behoefte dikwijls, indien geen adequate behoeftelijst voorhanden is, vastgesteld door middel van de zogenoemde hofnorm, zijnde 60% van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk, zonder rekening te houden met de fiscale voordelen als gevolg van aftrek van hypotheekrente, premie lijfrente, premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en dergelijke.
5.5
Nu de vrouw een behoeftelijst met onderliggende stukken heeft overgelegd, zal het hof de hoogte van de behoefte aan de hand daarvan vaststellen. Op grond hiervan heeft de vrouw haar behoefte in eerste instantie berekend op € 4.170,80 netto per maand. Volgens de vrouw dient deze echter te worden verhoogd tot ongeveer € 4.880,- netto per maand, omdat in de behoeftelijst met enkele posten nog geen rekening is gehouden. Het hof overweegt hierover als volgt.
5.6
De vrouw heeft een bedrag van € 400,- in de behoeftelijst opgenomen, omdat zij dat bedrag iedere maand dient te reserveren vanwege het feit dat haar huidige auto binnenkort aan vervanging toe is. De man heeft deze post betwist. Het hof acht de reservering voor de auto van de vrouw van € 400,- per maand niet reëel. Het hof acht het evenals de man redelijk met een afschrijving van € 400,- per jaar, ofwel afgerond € 33,- per maand, rekening te houden. Voorts is het hof van oordeel dat de vrouw de post benzinekosten van € 225,- per maand, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende nader heeft onderbouwd. Nu de man een bedrag van € 125,- per maand aan benzinekosten aannemelijk acht, zal het hof hiervan uitgaan. De vrouw heeft gesteld dat zij een bedrag van € 600,- per maand aan voeding besteedt. De man heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 400,- per maand aan voeding, omdat de vrouw kinderalimentatie voor [C] ontvangt. Nu de man de stelling van de vrouw gemotiveerd heeft betwist, zal het hof evenals de man rekening houden met een bedrag van
€ 400,- aan voeding. De overige posten uit de door de vrouw overlegde behoeftelijst zijn door de man, gelet op de onderbouwing van deze kosten door de vrouw, niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Gelet op het voorgaande berekent het hof de totale netto behoefte van de vrouw op € 4.213,- netto per maand.
* De behoeftigheid
5.7
Ter zitting heeft de vrouw onweersproken gesteld dat haar dienstverband vanaf juni, althans juli, 2014 is uitgebreid naar 24 uur per week en dat zij met ingang van die datum
€ 1.290,- netto per maand verdient. Derhalve zal het hof van dit inkomen uitgaan.
5.8
Anders dan de man heeft gesteld, zal het hof niet uitgaan van een hogere verdiencapaciteit van de vrouw. Gezien de leeftijd van de vrouw, haar opleidingsniveau, de situatie op de arbeidsmarkt en de omstandigheid dat de vrouw geruime tijd niet aan het arbeidsproces heeft deelgenomen acht het hof het niet aannemelijk dat de vrouw vooralsnog meer inkomen kan genereren dan zij thans doet.
5.9
Nu de behoefte van de vrouw € 4.213,- netto per maand bedraagt en de vrouw een bedrag van € 1.290,- netto per maand aan inkomsten genereert, heeft de vrouw een resterende behoefte aan partneralimentatie van ( € 4.213,- - € 1.290,- = ) € 2.923,- netto per maand, ofwel afgerond € 5.158,- bruto per maand.
* De draagkracht van de man
5.1
In geschil is de draagkracht van de man en wel - zo begrijpt het hof - op het punt van zijn inkomen en vermogen c.q. financiële positie, alsmede zijn woonlasten. De man stelt dat zijn huidige draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De vrouw betwist dat.
5.11
Nu de man degene is die stelt dat hij geen, althans onvoldoende, draagkracht heeft om partneralimentatie te kunnen voldoen, ligt het op zijn weg om zijn stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, nader met stukken te onderbouwen. Het hof is van oordeel dat de man zijn inkomens- en vermogenspositie volstrekt niet inzichtelijk heeft gemaakt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.12
Gebleken is dat de dienstbetrekking van de man bij [D] BV per 1 april 2013 is beëindigd en dat hij per 1 april 2013 een WW-uitkering ontvangt. Uit de stukken, waaronder de salarisspecificatie van april 2013, komt naar voren dat de man in verband met de beëindiging van zijn dienstbetrekking een ontbindingsvergoeding van € 236.376,90 bruto, ofwel € 111.951,97 netto, heeft ontvangen.
5.13
De man heeft gesteld dat hij zijn WW-uitkering iedere maand met de ontbindingsvergoeding heeft aangevuld tot de hoogte van zijn voormalig inkomen en dat deze vergoeding per 1 juli 2014, dan wel per 1 oktober 2014, (nagenoeg) volledig is geconsumeerd. Gelet op de hoogte van zijn inkomen en zijn lasten, waaronder die inzake de echtelijke woning, is de man van mening dat hij met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet in staat is partneralimentatie te voldoen.
5.14
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de man zijn ontbindingsvergoeding (nagenoeg) geheel heeft besteed. In het door de man overgelegde overzicht van zijn inkomsten en uitgaven over de periode van 1 april 2013 tot 1 april 2014 is vermeld dat hij over die periode een bedrag van € 102.207,- heeft uitgegeven. Uit de stukken leidt het hof - bij gebreke van de jaaropgave 2013 inzake [D] BV - ten minste de volgende inkomsten terzake zijn dienstverband bij [D] BV af. Uit de salarisspecificatie van januari 2013 blijkt dat de man over die maand een bedrag van € 23.252,21 netto heeft ontvangen alsmede dat hij een voorschot van € 21.475,31 netto uitgekeerd heeft gekregen. Volgens de salarisspecificaties van februari 2013 en maart 2013 heeft hij over die maanden een bedrag van € 6.511,31 netto respectievelijk € 18.199,60 netto gegenereerd. Blijkens de salarisspecificatie over april 2013 bedroeg de ontbindingsvergoeding die de man heeft ontvangen € 111.951,97 netto en het ontvangen voorschot € 1.508,95 netto. Blijkens de stukken bedroegen de inkomsten uit de WW-uitkering over 2013 € 14.088,- netto. De man heeft over het jaar 2013 derhalve in totaal - in ieder geval - een bedrag van € 196.987,35 netto aan inkomsten uit dienstbetrekking bij [D] BV en WW-uitkering ontvangen. Blijkens het voorgaande dient het ervoor te worden gehouden dat de man (in ieder geval) nog de beschikking heeft over een bedrag van (€ 196.987,35 - € 102.207,- =)
€ 94.780,35. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij niet over dat bedrag beschikt, nu hij hierover ter zitting geen nadere uitleg heeft kunnen geven en hij zijn stelling ook overigens onvoldoende heeft onderbouwd. Het voorgaande nog daargelaten dat de man de op het overzicht vermelde uitgaven van € 102.207,- over de periode van 1 april 2013 tot
1 april 2014 niet, althans onvoldoende, met stukken heeft onderbouwd.
5.15
De vrouw heeft gesteld dat de man naast zijn WW-uitkering andere inkomsten genereert. Zij heeft daartoe een uittreksel uit het handelsregister overgelegd, waaruit blijkt dat de man op 14 januari 2013 de eenmanszaak [E] is gestart. Voorts wijst de vrouw erop dat de man blijkens de bankafschriften over de periode van december 2013 tot en met 28 april 2014 diverse bedragen van de onderneming [F] BV heeft ontvangen. Ook heeft de man volgens de vrouw zijn (inkomsten uit) vermogen niet inzichtelijk gemaakt.
5.16
Het hof is van oordeel dat de man de stelling van de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende gegevens overgelegd ten aanzien van zijn inkomens- en vermogenspositie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man van zijn aangifte inkomstenbelasting over 2013 slechts één bladzijde heeft overgelegd, te weten een schermafdruk waarop de inkomsten die onder de loonheffing vielen - te weten de inkomsten uit zijn dienstbetrekking bij [D] BV - zijn vermeld. Dit ondanks dat uit deze schermafdruk blijkt dat de aangifte volledig was doorlopen. Het had op de weg van de man gelegen, conform het procesreglement, voor wat betreft zijn inkomen en zijn (gebrek aan) vermogen de volledige belastingaangifte 2013 over te leggen en waar mogelijk de aanslag. Nu hij dat heeft nagelaten, is onvoldoende gebleken of hij over dat jaar overige inkomsten (al dan niet uit vermogen) heeft genoten, en zo ja, voor welk bedrag, en is de hoogte van zijn vermogen onduidelijk gebleven. Voor zover de man nog heeft gesteld dat hij de aangifte niet (eerder) heeft overgelegd omdat zijn accountant deze niet eerder heeft ingediend, gaat het hof aan zijn stelling voorbij. Het had op de weg van de man gelegen ervoor zorg te dragen eerder over de aangifte te beschikken, te meer nu meerdere keren van de zijde van de vrouw is verzocht om de aangifte inkomstenbelasting over 2013 over te leggen.
5.17
Voor zover de man heeft gesteld dat uit de door hem overgelegde uitdraai van het overzicht aangiften en opgaven blijkt dat zijn onderneming [E] geen omzet heeft gegenereerd, gaat het hof aan zijn stelling voorbij, nu daaruit enkel blijkt dat over de vier kwartalen van 2013 en de eerste twee kwartalen van 2014 aangifte omzetbelasting is gedaan. Het had op de weg van de man gelegen - naast ten minste de volledige aangifte inkomstenbelasting over 2013 - de aangiften omzetbelasting over die kwartalen, alsmede de jaarrekening over 2013, en eventuele voorlopige cijfers, ook tussentijdse, alles met toelichting, over te leggen.
5.18
Voor zover de man nog heeft gesteld dat hij geen bewijzen kan overleggen ten aanzien van inkomsten die hij niet heeft, overweegt het hof dat het op de weg van de man ligt met (volledige) belastingaangiften en andere financiële bescheiden aannemelijk te maken dat hij geen inkomsten genereert.
5.19
Tevens neemt het hof in aanmerking dat de man ter zitting van het hof in eerste instantie zeer terughoudend is geweest openheid te geven over zijn zicht op een dienstbetrekking. Gebleken is dat de man over de periode van 1 augustus 2014 tot en met
30 september 2014 met toestemming van het UWV voor 40 uur per week met behoud van de WW-uitkering op een onbetaalde proefplaats bij [F] heeft gewerkt. Hoewel (de advocaat van) de man aan het begin van de zitting heeft verklaard dat de man er ondanks diverse pogingen niet in is geslaagd een nieuwe betaalde dienstbetrekking te vinden, heeft de man vervolgens aangegeven dat nog onduidelijk is of [F] BV hem na de proefplaatsing een dienstbetrekking zal aanbieden. Enige tijd daarna heeft de man ter zitting verklaard dat [F] BV hem een dienstbetrekking van drie maanden met een salaris van € 5.000,- bruto per maand heeft voorgesteld en dat hij nog niet weet of hij deze zal aanvaarden.
5.2
Nu de man onvoldoende gegevens omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie heeft overgelegd, heeft hij zijn stelling dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat het hof bij het bepalen van de hoogte van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal aansluiten bij de behoefte van de vrouw, te weten € 5.158,- bruto per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 januari 2013, ten aanzien van de partneralimentatie;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 5.158,- bruto per maand dient te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. H.J. de Ruijter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 januari 2015 in bijzijn van de griffier.