ECLI:NL:GHARL:2016:10033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
200.188.196/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van onderbewindstelling en afwijzing verzoek tot opheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onderbewindstelling van de rechthebbende. De rechthebbende, die al bijna twintig jaar te maken heeft met problematische schulden, verzocht het hof om de onderbewindstelling op te heffen. Hij stelde dat de gronden voor de onderbewindstelling niet meer aanwezig waren en dat hij in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder heeft het verzoek bestreden en het hof heeft de situatie opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende onvoldoende onderbouwd heeft dat de noodzaak voor de onderbewindstelling niet meer bestaat. Ondanks dat de rechthebbende enige vooruitgang lijkt te boeken, is het hof van oordeel dat hij zijn financiële situatie nog steeds niet voldoende overziet en geen concrete oplossingen voor zijn schulden heeft aangedragen. De gemeente Zwolle heeft zijn verzoek om schulddienstverlening afgewezen, wat de situatie verder bemoeilijkt.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel van 23 december 2015 bekrachtigd, waarmee de onderbewindstelling is gehandhaafd. De rechthebbende is erop gewezen dat hij een verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder kan indienen als hij een andere bewindvoerder wenst. De beslissing van het hof benadrukt het belang van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende in het licht van zijn aanhoudende schuldenlast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.188.196/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 4559854 BM VERZ 15-1636)
beschikking van de familiekamer van 6 december 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E. Schriemer, kantoorhoudend te Zwolle,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
kantoorhoudend te [B] ,
verweerder in hoger beroep;
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. T.E. van der Bent.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [C] ,
hierna te noemen: de moeder,
2. [de broer],
wonende te [C] ,
hierna te noemen: de broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, zittingsplaats Zwolle, van de rechtbank Overijssel van 23 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 maart 2016, is de rechthebbende in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De rechthebbende verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) het inleidend verzoek tot instelling van een bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren af te wijzen, kosten rechtens. Ter zitting heeft de rechthebbende zijn petitum aangepast in die zin dat hij thans primair verzoekt het bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren op te heffen per datum van uitspraak van het hof en subsidiair dat hem een proefperiode wordt opgelegd voor drie maanden dan wel een termijn die het hof in goede justitie juist acht met vernietiging van de beschikking van 23 december 2015.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 juni 2016, heeft de bewindvoerder het verzoek in hoger beroep van de rechthebbende bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een brief van 20 mei 2016 van de bewindvoerder;
- een brief van 23 juni 2016 van de broer;
- een faxbericht met bijlage(n) van 7 november 2016 van mr. Van der Bent.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de rechthebbende, bijgestaan door mr. Schriemer, en mevrouw [D] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Van der Bent. Mr. Schriemer en mr. Van der Bent hebben het woord mede gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij inleidend verzoekschrift, dat is ingestuurd door de bewindvoerder en op 29 oktober 2015 bij de rechtbank is binnengekomen, heeft de rechthebbende verzocht alle goederen die hem toebehoren of zullen toebehoren onder bewind stellen, aangezien hij niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden, alsmede [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder te benoemen.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden een bewind ingesteld over alle goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan de betrokkene en [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Voor zover de rechthebbende er bij het hof over klaagt dat de onderbewindstelling ten onrechte is uitgesproken omdat de grond voor onderbewindstelling steeds ontbroken heeft, faalt deze klacht. De rechthebbende komt in hoger beroep van een beslissing van de kantonrechter, waarmee hij heeft gekregen waarom hij heeft verzocht. Een partij die spijt krijgt van zijn in eerste aanleg toegewezen verzoek, kan de toewijzing wegens gebrek aan belang niet ongedaan maken in appel. Voor zover de rechthebbende heeft gesteld dat zijn wil bij het ondertekenen van het verzoek tot onderbewindstelling heeft ontbroken, omdat de bewindvoerder hem hierover onjuist heeft voorgelicht, is het hof van oordeel dat hij zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de rechthebbende in de veronderstelling was dat het bewind maandelijks opzegbaar was en hij de gevolgen niet heeft overzien, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt.
4.2
Voor zover de rechthebbende in hoger beroep stelt dat de grond voor onderbewindstelling niet meer aanwezig is, overweegt het hof het volgende. Hoger beroep strekt niet uitsluitend tot een beoordeling van de juistheid van de in eerste aanleg gegeven beslissing, maar - binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep - tot een nieuwe behandeling en beslissing van de zaak. Daarbij dient het hof te beoordelen naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van zijn beslissing. Partijen mogen in geval van veranderingen van omstandigheden in hoger beroep nova aandragen en de eis veranderen of vermeerderen, of het verweer veranderen of aanvullen. Voor zover de rechthebbende zich op een wijziging van omstandigheden beroept, is het hof van oordeel dat hij belang heeft bij zijn appel.
4.3
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de gronden voor de onderbewindstelling nog immer aanwezig zijn. De rechthebbende heeft al jarenlang - al bijna twintig jaar - forse problematische schulden. Weliswaar lijkt de rechthebbende op de goede weg te zijn, mede gelet op zijn verklaring dat hij er zelf voor heeft zorggedragen dat hij niet meer dakloos is, maar op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de rechthebbende zijn financiële situatie onvoldoende overziet. De rechthebbende heeft geen concrete oplossing voor zijn schulden aangedragen dan wel een goed uitgewerkt plan gepresenteerd om zijn schulden te verminderen. Bovendien heeft de gemeente Zwolle bij brief van 11 augustus 2016 zijn verzoek om schulddienstverlening afgewezen, omdat hij onvoldoende medewerking heeft verleend aan de behandeling van dit verzoek. De gemeente Zwolle heeft aangegeven dat de rechthebbende niet wilde dat de bewindvoerder bij het schulddienstverleningstraject zou worden betrokken, hetgeen niet mogelijk is. Derhalve ziet het hof niet in dat er zonder het bestaan van het bewind een oplossing voor zijn schulden komt. Anders dan de rechthebbende heeft aangevoerd, heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de rechthebbende met behulp van een maatschappelijk werker in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Voor zover de rechthebbende heeft aangevoerd dat er geen noodzaak is voor onderbewindstelling, aangezien de bewindvoerder evenmin in staat is de schuldenlast binnen drie jaar af te lossen, gaat het hof aan zijn stelling voorbij, nu deze in de kern onjuist is. Daarbij overweegt het hof dat het doel van het instellen van een beschermingsbewind in geval van problematische schulden is om de schuldenlast te beheersen en te voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan. Alles in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat de rechthebbende onvoldoende heeft onderbouwd dat de noodzaak van bescherming van zijn vermogensrechtelijke belangen niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Derhalve dienen de goederen die hem (zullen) toebehoren onder bewind te blijven.
4.4
Duidelijk is dat de rechthebbende en de bewindvoerder niet tot samenwerking zijn gekomen. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de rechthebbende grote bezwaren heeft tegen de huidige bewindvoerder als gevolg van de wijze waarop de onderbewindstelling tot stand is gekomen. De rechthebbende heeft het gevoel dat hij er is ingeluisd en wil om die reden niets met de bewindvoerder te maken hebben. De gang van zaken rondom het ondertekenen van het verzoek tot onderbewindstelling is voor de rechthebbende traumatisch gebleken. De bewindvoerder heeft te kennen gegeven dat zij haar medewerking zal verlenen indien de rechthebbende een andere bewindvoerder wenst. Het hof wijst de rechthebbende erop dat het in dat geval op de weg van de rechthebbende ligt een verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder en tot benoeming van een andere bewindvoerder bij de rechtbank in te dienen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking
te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 23 december 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. J.G. Idsardi en mr. M.S. van Gaalen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 december 2016 in bijzijn van de griffier.