Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde 1],
2.
[geïntimeerde 2],
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot [geïntimeerde 1] aan de hand van de maatstaf of [geïntimeerde 1] de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend onderzoeker/adviseur in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht geoordeeld over de vier kwesties waarover ook de accountantstuchtrechter heeft geoordeeld.
Kwestie A: dit ziet op de beoordeling van [geïntimeerde 1] dat de verklaring van [appellant] dat de medewerker kabinetszaken is aangesteld na een lange zoektocht naar een gekwalificeerde medewerker, ongeloofwaardig en in strijd met de feiten is. Anders dan de accountants is de rechtbank van oordeel dat voor de gebruikte kwalificaties onvoldoende grondslag bestaat, zodat er vooralsnog van uitgegaan wordt dat [geïntimeerde 1] op dit onderdeel onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld.
Kwestie B: ziet op de beoordeling door [geïntimeerde 1] dat de clustermanager Dienstverlening ( [appellant] , hof) bij de aanstelling van het afdelingshoofd Communicatie het belangentegenstellingselement niet voldoende heeft onderkend. De rechtbank is net als de Accountantskamer vooralsnog van oordeel dat er voldoende deugdelijke grondslag was voor deze beoordeling van [geïntimeerde 1] en dat [geïntimeerde 1] op dit onderdeel dus niet onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld.
Kwestie C: ziet op de beoordeling door [geïntimeerde 1] dat de verklaring van [appellant] dat de burgemeester geen rol heeft gespeeld bij de aanstelling van de medewerker Kabinetszaken, in strijd is met de feiten. De rechtbank is, anders dan de Accountantskamer en het CBb, van oordeel dat de mededeling van [appellant] in strijd met de waarheid was en dat hij de burgemeester in bescherming heeft genomen.
Kwestie D: dat ziet op de beoordeling van [geïntimeerde 1] dat de handelwijze van de clustermanager Dienstverlening ( [appellant] , hof) jegens de chef Kabinet laakbaar en onzorgvuldig is geweest. De rechtbank is net als het CBb van oordeel dat zonder nader onderzoek van [geïntimeerde 1] omtrent het functioneren van de desbetreffende medewerkster in haar functie als chef Kabinet en daaraan voorafgaand, er onvoldoende deugdelijke grondslag bestaat voor het in het rapport van [geïntimeerde 1] gegeven oordeel dat het handelen van [appellant] jegens de chef Kabinet onzorgvuldig was en in strijd met de vereisten van goed ambtenaarschap, zodat [geïntimeerde 1] op dit onderdeel onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld.
3.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
4.De vaststaande feiten
4.1 [appellant] was vanaf 1 januari 2008 werkzaam bij de gemeente [plaatsnaam] in de functie van clustermanager Dienstverlening. Vanaf 1 februari 2011 fungeerde [appellant] tevens als waarnemend clustermanager Maatschappelijke Ontwikkeling en eerste loco-secretaris.
b. ten onrechte is hoor en wederhoor achterwege gelaten;
c. het rapport is eenzijdig doordat slechts belastende verklaringen zijn opgenomen en er is afgegaan op anonieme verklaringen;
d. het rapport bevat feitelijke onjuistheden en er worden daarin onjuiste conclusies getrokken.
OVERWEGENDE DAT:
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
17 februari 2012 wordt geen rechtstreeks verband gelegd tussen zijn ontslag en het rapport [geïntimeerde 1] . In de considerans wordt slechts vermeld dat [appellant] per 11 oktober 2011 met buitengewoon verlof is vanwege de uitkomst en conclusies van het [geïntimeerde 1] -rapport. Voorts wordt overwogen dat partijen na zorgvuldig overleg tot de slotsom zijn gekomen dat voortzetting van het dienstverband van [appellant] bij de gemeente niet wenselijk is en partijen derhalve besloten hebben dat de aanstelling zo spoedig mogelijk onder het maken van nadere voorwaarden zal worden beëindigd.