Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, had verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van die beschikking en om vernietiging van de beschikking zelf. De rechtbank had eerder het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd, omdat de vader sindsdien alleen met het gezag was belast. De moeder had vier grieven ingediend en stelde dat zij in de toekomst mogelijk weer in staat zou zijn om voor haar kind te zorgen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van het kind centraal stonden. De minderjarige, die sinds 2007 onder toezicht stond en sinds 2008 uit huis geplaatst was, verbleef bij zijn grootouders vaderszijde. Het hof overwoog dat de moeder op dat moment niet in staat was om de zorg voor haar kind op zich te nemen en dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige voorop stonden. De moeder had erkend dat zij momenteel niet in staat was om de zorg voor haar kind te dragen, maar hoopte op een toekomst waarin dit wel mogelijk zou zijn.
Het hof concludeerde dat de belangen van de minderjarige, die gebaat was bij een stabiele en voorspelbare opvoedingssituatie, zwaarder wogen dan het belang van de moeder bij het behoud van het gezag. Het hof wees het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring af en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De beslissing benadrukte dat de moeder, ondanks de beëindiging van haar gezag, altijd de moeder van de minderjarige zal blijven en recht heeft op contact met hem.