In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, geboren in 2015. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, was in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2016, waarin een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) werd opgelegd die de omgang tussen de moeder en het kind beperkte. De moeder verzocht het hof om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen.
Het hof heeft vastgesteld dat de GI de schriftelijke aanwijzing niet voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen adequate communicatie met de moeder heeft plaatsgevonden over de zorgen die ten grondslag lagen aan de beperking van de omgang. Het hof oordeelde dat de GI onvoldoende kansen heeft geboden aan de moeder om haar gedrag te verbeteren en dat de beslissing om de omgang te beperken niet voldoende was onderbouwd.
Daarom heeft het hof de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen verklaard en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Deze houdt in dat er voorlopig eens in de veertien dagen gedurende twee uur begeleide omgang zal plaatsvinden, waarbij de jeugdzorgwerker de bezoekdata en -tijden afstemt met de moeder en de grootmoeder. Het hof heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de omgangsregeling en zal de definitieve beslissing aanhouden in afwachting van het advies van de raad.