ECLI:NL:GHARL:2016:1036

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200.174.131/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van beschermingsbewind en noodzaak tot voortzetting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de voortzetting van een beschermingsbewind voor verzoeker, die te maken heeft met problematische schulden. De kantonrechter had eerder op 28 april 2015 het verzoek van verzoeker om het bewind op te heffen afgewezen. Verzoeker is van mening dat het bewind niet meer nodig is en dat budgetbeheer een betere oplossing zou zijn. Hij heeft echter geen concrete plannen gepresenteerd om zijn schulden aan te pakken, en het hof oordeelt dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is. De bewindvoerder heeft aangegeven dat zonder het bewind nieuwe schulden kunnen ontstaan. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker al jaren met aanzienlijke schulden kampt en dat er beslag op zijn inkomen ligt. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan een goed onderbouwd plan van verzoeker, heeft het hof besloten de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen. De klachten van verzoeker over de werkwijze van de bewindvoerder zijn niet in deze procedure behandeld, omdat ze niet relevant zijn voor de noodzaak van het bewind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.131/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3781769 VO VERZ 15-136)
beschikking van de familiekamer van 2 februari 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.J. de Boer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de bewindvoerder] ,

kantoorhoudend te [B]
hierna te noemen: de bewindvoerder,
2. [de moeder],
wonende te [C] ,
de moeder van [verzoeker] ,
3. [de zus],
wonende te [D] ,
de zus van [verzoeker] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter, locatie Leeuwarden van de rechtbank Noord-Nederland van 28 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 juli 2015, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. [verzoeker] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zijn inleidende verzoek alsnog toe te wijzen en het bewind op te heffen.
2.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 25 september 2015 een journaalbericht van 24 september 2015 van mr. De Boer met bijlage;
- op 8 oktober 2015 een journaalbericht van dezelfde datum van mr. De Boer met bijlage;
- op 11 november 2015 een brief van 13 oktober 2015 van de bewindvoerder met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2016 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De bewindvoerder en de overige belanghebbenden zijn, terwijl zij hiertoe correct zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De bewindvoerder heeft het hof bij brief van 6 januari 2016, bij het hof binnengekomen op 11 januari 2016, bericht dat er van zijn zijde geen advocaat ter zitting zal verschijnen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 20 oktober 2014 - op verzoek van [verzoeker] -over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die aan hem toebehoren een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld omdat [verzoeker] als gevolg van verkwisting en/of het hebben van problematische schulden niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, en de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 14 januari 2015, heeft [verzoeker] verzocht het bewind over de gelden en goederen die hem toekomen op te heffen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] afgewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
4.2
[verzoeker] is van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bewind in stand moet blijven. [verzoeker] stelt dat bewind in zijn situatie niet het geëigende middel was en dat budgetbeheer beter was geweest. De problematiek is voornamelijk gelegen in het feit dat [verzoeker] een groot bedrag aan schulden heeft, die volgens hem niet zijn veroorzaakt door het niet kunnen beheren van zijn gelden. [verzoeker] is voornemens om via het GKB budgetbeheer te krijgen en hulp in de vorm van bewindvoering is daarom niet langer aangewezen.
4.3
De bewindvoerder voert aan dat bewind volgens hem nodig is omdat [verzoeker] anders nieuwe schulden zal gaan maken.
4.4
Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof voldoende gebleken dat de gronden voor de onderbewindstelling nog immer aanwezig zijn. [verzoeker] heeft al jaren forse problematische schulden en daarbij ligt er al langdurig beslag op zijn inkomen. Het hof is voorts van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd dat voortzetting van het bewind niet langer zinvol is. [verzoeker] heeft geen concrete oplossing voor zijn schulden aangedragen dan wel een goed uitgewerkt plan gepresenteerd om zijn schulden te verminderen. Hij heeft enkel gesteld dat hij graag budgetbeheer wil en ondersteuning krijgt van het dorpenteam. Gelet op de omvang van de schuldenlast, het inkomen van [verzoeker] en het feit dat hij thans niet in aanmerking komt voor toelating tot de wettelijke schuldsanering ziet het hof niet in dat er zonder het bestaan van het bewind een oplossing voor zijn schulden komt. Daarbij is het het hof onduidelijk wie de beslagvrije voet zal bewaken op het moment dat het bewind wegvalt. Alles in aanmerking nemend heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd dat de noodzaak van bescherming van zijn vermogensrechtelijke belangen niet meer bestaat, zodat de goederen die hem (zullen) toebehoren onder bewind dienen te blijven. Dit betekent dat het hof zich verenigt met het oordeel van de kantonrechter dat het bewind moet worden gehandhaafd.
4.5
[verzoeker] heeft overigens nog geklaagd over de wijze waarop de bewindvoerder zijn werkzaamheden heeft verricht. Omdat dat aspect evenwel niet tot een ander oordeel over de aan- of afwezigheid van de noodzaak van het bewind leidt en daarmee buiten het bestek van deze zaak valt, kunnen die klachten in deze procedure verder onbesproken blijven.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking
bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van
28 april 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. A.E.F. Hillen en
mr. J.D.S.L. Bosch, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
9 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.