ECLI:NL:GHARL:2016:10437

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
200.190.908/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en hechting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, had het gezag over haar dochter, geboren in 2013, maar dit was door de rechtbank beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder was van mening dat zij haar situatie had verbeterd en dat de beëindiging van het gezag niet noodzakelijk was. Het hof heeft echter overwogen dat de belangen van het kind voorop staan en dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige van groot belang zijn. De minderjarige had sinds haar geboorte in pleeggezinnen gewoond en vertoonde ernstige gedragsproblemen. Het hof concludeerde dat de termijn waarin de moeder in staat zou zijn om voor haar dochter te zorgen, ruimschoots was verstreken. De emotionele argumenten van de moeder om het gezag te behouden, werden als ondergeschikt beschouwd aan het recht van de minderjarige op zekerheid en ongestoorde hechting aan de pleegouders. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.190.908/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 144448 )
beschikking van 20 december 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] , gemeente Weststellingwerf,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Rump te Zwolle,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de pleegouders] ,

wonende te [B] , gemeente Opsterland,
verder te noemen: de pleegouders,
2. Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 januari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 april 2016;
- het verweerschrift van de raad met productie(s);
- een brief van mr. Rump van 10 oktober 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 14 oktober 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 25 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 oktober 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] . Tevens zijn de pleegouders verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de (thans lat) relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is [in] 2013 te [F] [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. Tot de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] heeft van 8 oktober 2013 tot 27 januari 2016 op verzoek van de raad (aanvankelijk voorlopig) onder toezicht gestaan van de GI. Gedurende deze periode was ten aanzien van [de minderjarige] tevens een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van kracht.
3.3
[de minderjarige] is twee dagen na haar geboorte vanuit het ziekenhuis in een pleeggezin geplaatst. De moeder en [de minderjarige] zijn op 27 december 2013 ter observatie en onderzoek gezamenlijk opgenomen in een ander pleeggezin. Op 28 januari 2014 is deze observatieplaatsing beëindigd en is de moeder vertrokken uit het betreffende pleeggezin. [de minderjarige] verblijft sinds 12 juni 2014 in het perspectiefbiedende gezin van de pleegouders.
3.4
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd onder benoeming van de GI tot voogd.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat - gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie - niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
De moeder voert aan dat niet voldaan is aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Zij stelt de ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] bestaande problemen te hebben opgelost. Zijzelf en haar leefsituatie zijn weer stabiel, aldus de moeder. Zij bestrijdt dat zij de (gedrags)problemen van [de minderjarige] niet met hulpverlening het hoofd kan bieden. Nu haar situatie zich ten goede heeft gekeerd vindt de moeder de gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk, althans prematuur. De moeder hecht emotioneel veel waarde aan het behouden van het gezag, ook al zou [de minderjarige] niet bij haar thuis komen wonen.
5.5
De raad voert aan dat de voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn waarbinnen de moeder in staat zou moeten zijn de verzorging en opvoeding zelf te dragen is verstreken vanwege haar kwetsbaarheid en huidige positieve ontwikkeling van [de minderjarige] in het pleeggezin. Het doorbreken van de in gang gezette hechting van [de minderjarige] aan de pleegouders zal grote schade opleveren voor de (gehechtheids)ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat zij de duurzame en voorspelbare opvoedingsrelatie die zij nu kent dan kwijt zal raken. Bovendien is de raad van mening dat de moeder door haar persoonlijke problematiek en de zorgen over haar pedagogische mogelijkheden niet in staat is [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft qua verzorging en opvoeding. Een gezagsbeëindigende maatregel geeft duidelijkheid over het perspectief en is daarmee in het belang van [de minderjarige] , aldus de raad.
5.6
Gebleken is dat [de minderjarige] twee dagen na haar geboorte vanuit het ziekenhuis in een crisispleeggezin is geplaatst. Haar ouders konden niet voor haar zorgen in verband met problemen op het gebied van drugsgebruik, hygiëne, financiën, relatie en psychiatrische problematiek van beide ouders. Aangeboden alternatieven als een tijdelijke netwerkplaatsing of moeder-kindhuis behoorden volgens de moeder destijds niet tot de mogelijkheden.
[de minderjarige] is na ruim 2,5 maand overgeplaatst naar een ander pleeggezin. Zij heeft daar gedurende één maand samen met de moeder en vervolgens 4,5 maand zonder de moeder gewoond. Sinds 12 juni 2014 woont [de minderjarige] bij de pleegouders.
5.7
[de minderjarige] is inmiddels drie jaar oud. Daarvan woont zij dus al 2,5 jaar bij de pleegouders.
5.8
Alleen al haar jonge leeftijd en de wisselingen in opvoedingssituatie in haar - voor de hechting uiterst belangrijke - eerste levensjaar maakt [de minderjarige] een kwetsbaar meisje. Daarbij komt dat zij sinds haar plaatsing bij de (huidige) pleegouders een algehele ontwikkelings-achterstand en heftige en complexe (gedrags)problemen heeft laten zien. [de minderjarige] reageert heel gevoelig op prikkels en is afwerend in het contact met vreemden. Zij kampt met ernstige verlatingsangst en vertoont claimend gedrag, met name richting de pleegvader die haar hoofdverzorger is. Er bestaan zorgen over haar hechting. [de minderjarige] had tot voor kort bij spanning last van huilbuien, slecht slapen, hoofdbonken en haren trekken. De in december 2015 gestarte Ouder Kind Interactie Bewegingsspel (OKI-B)-therapie heeft haar (en de pleegouders) rust gegeven. De hulpverlening en de pleegouders zien sindsdien grote groei in [de minderjarige] 's persoonlijkheidsontwikkeling. Haar basisvertrouwen neemt toe. Ze durft zich meer over te geven aan volwassenen, in dit geval de pleegouders.
5.9
Los van het antwoord op de vraag of de moeder, zoals zij stelt, onder invloed van gewijzigde omstandigheden inmiddels, anders dan eerder geconcludeerd door Jeugdhulp Friesland (module Pleegzorg intensief) d.d. 17 februari 2014 en Zorgmaatwerk d.d. 3 april 2014, in staat zou zijn om [de minderjarige] zelfstandig te kunnen opvoeden, is thans van doorslaggevend belang dat de termijn waarop het voor [de minderjarige] aanvaardbaar zou kunnen zijn (geweest) om bij de moeder teruggeplaatst te worden ruimschoots is verstreken. Daarom is en wordt naar het oordeel van het hof terecht geïnvesteerd in de (verdere) hechting van [de minderjarige] in het pleeggezin. Zij heeft daar een veilige en stabiele opvoedingssituatie gevonden. De pleegouders geven haar de rust, reinheid en regelmaat die zij zo hard nodig heeft. [de minderjarige] heeft in het pleeggezin een voorzichtige start gemaakt met het hechtingsproces. Het is van het grootste belang deze eerste stappen tot hechting van [de minderjarige] aan de pleegouders niet te doorbreken. Terugplaatsing naar de moeder zou de ontwikkeling van [de minderjarige] dan ook ernstig bedreigen. Nu thuisplaatsing geen optie meer is waaraan gewerkt kan worden, is een ondertoezichtstelling niet langer de meest passende maatregel. Een gezagsbeëindigende maatregel draagt bij aan duidelijkheid, voorspelbaarheid en zekerheid, bij zowel [de minderjarige] , de moeder als de pleegouders. Het betekent een bestendiging van de huidige situatie en de zekerheid dat [de minderjarige] opgroeit op de huidige plek, waar zij begonnen is aan een belangrijk proces.
5.1
Het hof is zich bewust van de ingrijpendheid van een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder. De emotionele argumenten van de moeder om het gezag te kunnen behouden, hoe begrijpelijk ook, zijn echter ondergeschikt aan het recht van [de minderjarige] op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting aan de pleegouders. Duidelijkheid over haar opvoedingsperspectief is onontbeerlijk voor het veiligstellen van een - waar mogelijk - gezonde (verdere) ontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof wenst daarbij te benadrukken dat een gezagsbeëindigende maatregel niets afdoet aan het moederschap van de moeder. Buiten kijf staat dat zij veel van [de minderjarige] houdt. Wel is gebleken dat de moeder, hoewel zij dat thans ontkent, niet altijd even goed bereikbaar is voor de hulpverlening, het voor de GI lastig is om tot samenwerking met de moeder te komen en het moeizaam is om van de moeder toestemming te krijgen voor medisch noodzakelijke onderzoeken van [de minderjarige] , hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.11
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
27 januari 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
B.F. Keulen, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 20 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.