ECLI:NL:GHARL:2016:1047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
200.162.791/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorzieningen in familiezaken met onvoldoende samenhang met hoofdvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende voorlopige voorzieningen. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft een verzoek ingediend om voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv. Dit verzoek was gericht op het terug inschrijven van hun kind [C] op haar adres en het tijdig betalen van kinderalimentatie door de verweerder, aangeduid als de man. De vrouw was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J. Blakborn, terwijl de man werd bijgestaan door mr. L.S. Koelewijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de hoofdzaak, geregistreerd onder zaaknummer 200.162.791/01, nog aanhangig was en dat er nog geen uitspraak was gedaan. Echter, het hof oordeelde dat het verzoek van de vrouw onvoldoende samenhang vertoonde met de hoofdvordering, die enkel betrekking had op de kinderalimentatie. Hierdoor kon het hof niet voldoen aan het vereiste van artikel 223 lid 2 Rv, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om [C] terug in te schrijven op het adres van de vrouw.

Daarnaast werd het verzoek van de vrouw om de man te verplichten tot betaling van de kinderalimentatie afgewezen, omdat zij reeds beschikte over een executoriale titel op dit punt, gezien de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Het hof merkte ook op dat het opleggen van een dwangsom voor de betaling van een geldsom als hoofdveroordeling niet mogelijk was volgens artikel 611a lid 1 Rv. De verzoeken van de vrouw werden derhalve afgewezen, en de beschikking werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.162.791/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/359161 / FL RK 13-2912)
beschikking van de familiekamer van 9 februari 2016 inzake voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv
inzake
[de verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Blakborn, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[de verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.S. Koelewijn, kantoorhoudend te Harderwijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 26 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure inzake voorlopige voorzieningen blijkt uit:
- het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv bij brief van 7 december 2015 van mr. Blakborn, binnengekomen op 8 december 2015;
- het verweerschrift voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv, ingekomen op 12 januari 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
- [C] , [in] 1999;
- [D] , [in] 2002;
- [E] , [in] 2006; en
- [F] , [in] 2007.
3.2
Bij beschikking van 7 oktober 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij die beschikking is tevens bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het aan de beschikking gehechte convenant, als herhaald en ingelast wordt beschouwd en deel uitmaakt van de beschikking.
3.3
In voornoemd convenant (door partijen ondertekend op 22 januari 2010) zijn partijen met elkaar overeengekomen dat zij met het gezamenlijk gezag over de kinderen belast blijven en dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Daarnaast zijn zij - kort gezegd - overeengekomen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van € 202,50 per kind per maand, welk bedrag jaarlijks geïndexeerd wordt.
3.4
Bij de beschikking van 26 november 2014 heeft de rechtbank (hierna: de bestreden beschikking) - voor zover in hoger beroep van belang - de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2010, althans het daarin opgenomen convenant voor wat betreft de kinderalimentatie, gewijzigd en bepaald dat de man aan de vrouw over de periode van 10 februari 2014 tot 1 januari 2015 een bijdrage van € 155,-- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 een bijdrage van € 110,-- per kind per maand in de kosten van verzorging en opvoeding dient te voldoen.
3.5
De vrouw heeft tegen de bestreden beslissing principaal hoger beroep ingesteld en de man heeft op zijn beurt daartegen incidenteel hoger beroep ingesteld.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
De vrouw verzoekt bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, voor de duur van het geding om:
- de man te gebieden, binnen 24 uur na de in deze te wijzen voorlopige voorziening, alle benodigde medewerking te verlenen om [C] terug in te schrijven op het adres van de vrouw, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag, zulks met een maximum van € 5.000,--; en
- de man te gebieden om de volledige alimentatie tijdig - dat wil zeggen voor de eerste van iedere maand - te betalen, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag dat de man nalaat deze betaling iedere maand tijdig te voldoen, zulks met een maximum van € 500,-- per maand.
4.2
Aangezien de hoofdzaak tussen partijen bij dit hof (geregistreerd onder zaaknummer 200.162.791/01) aanhangig is en in die zaak nog geen uitspraak is gedaan, kan de vrouw op grond van artikel 223 lid 1 Rv in haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen worden ontvangen.
4.3
Echter, blijkens het tweede lid van voornoemd artikel dient de vordering samen te hangen met de hoofdvordering. Het hof constateert dat zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak zich slechts richt tegen de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het verzoek van de vrouw om [C] terug in te schrijven op haar adres vertoont derhalve onvoldoende samenhang met de hoofdvordering. Derhalve is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan het vereiste in artikel 223 lid 2 Rv, hetgeen met zich brengt dat voornoemd verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
4.4
Ook het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie dient te worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat de vrouw bij dit verzoek geen belang heeft, nu zij in feite om nakoming van de bestreden beschikking verzoekt en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Zij beschikt derhalve reeds over een executoriale titel op dit punt.
4.5
Ten overvloede zij opgemerkt dat het op grond van artikel 611a lid 1 Rv niet mogelijk is om ter zake van de betaling van een geldsom als hoofdveroordeling (zoals in casu de kinderalimentatie) een dwangsom op te leggen.
4.6
Het vorenstaande brengt met zich dat de verzoeken van de vrouw dienen te worden afgewezen.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
wijst de verzoeken van de vrouw tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. A.W. Beversluis en mr. J.G. Idsardi, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 februari 2016 in bijzijn van de griffier.