Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
De echtgenoten verbinden zich over en weer een beschrijving op te maken, door hen beiden te tekenen, van de roerende goederen en de toonderpapieren, welke ieder, der echtgenoten gedurende het huwelijk door erfenis, legaat, schenking, belegging, wederbelegging, of – in het algemeen – als vermogen verkrijgt. (…)
Bestaat tussen de echtgenoten een geschil aan wie van beiden enig goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan geldt het vermoeden, dat het goed aan ieder der echtgenoten voor de helft toebehoort.
Echter geldt ten aanzien van de kleding en de persoonlijke sieraden het vermoeden dat zij toebehoren aan de echtgenoot die ze in gebruik heeft of tot wiens gebruik ze bestemd zijn.
Ten aanzien van de zaken betrekking hebbende op beroep of bedrijf geldt het vermoeden dat deze toebehoren aan de echtgenoot die het betreffende beroep of bedrijf uitoefent of heeft uitgeoefend. (…)
Ieder jaar voegen de echtgenoten hun besparingen bijeen ter verdeling bij helfte. Deze samenvoeging en verdeling vindt niet plaats over de periode dat er geen gemeenschappelijke huishouding is.
De vordering tot samenvoeging en verdeling vervalt na vier jaar. (…)”
f. 160.000,-- ten gunste van de Rabobank op de door [appellant] op die datum in eigendom verkregen gronden, zoals blijkt uit de borderel, als productie 1 overgelegd bij de memorie van antwoord.
f. 237.488,69 geleend, met welke lening de hypotheek bij de Rabobank is afgelost. Partijen hadden al een tijdje niet aan hun verplichtingen jegens de Rabobank voldaan. Voor deze lening heeft [appellant] aan zijn vader een hypotheek gegeven op de gronden van [appellant] . In deze hypotheekakte is onder meer vermeld:
4.De beoordeling
grieven I en IIbeklaagt [appellant] zich over het voldoen van de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de woning dient te worden getaxeerd op kosten van partijen (grief II) en dat hij alleen (grief I), dan wel deels (grief II) de kosten van de deskundige moet voldoen.
grieven III tot en met VIkomen op tegen de door de rechtbank bepaalde waarde van de echtelijke woning.
grieven VII tot en met XVIbestrijden het oordeel van de rechtbank over de percelen W542 en W544 (thans W2683 tot en met W2686). [appellant] is van mening dat de rechtbank ten onrechte als feit heeft weergegeven dat deze twee stukken grond met leningen zijn gefinancierd (grief VII). Ook is volgens hem de rechtbank ten onrechte uitgegaan van het wettelijk vermoeden dat beide percelen zijn gefinancierd vanuit de gezamenlijke besparingen van partijen (grief VIII) en had de rechtbank moeten onderzoeken of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht niet anders voortvloeit (grief IX). De grieven X tot en met XII komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat [appellant] de helft van de waarde van de percelen aan [geïntimeerde] moet vergoeden. Grief XIII en XIV gaan over de waarde van de gronden, grief XV heeft geen zelfstandige betekenis en grief XVI gaat over de aflossing van de lening aan vader [appellant] . Het hof oordeelt over dit alles als volgt.
haarstellingen hieromtrent heeft [geïntimeerde] als productie I bij de memorie van antwoord de borderel, die op 11 februari 1983 in bewaring is genomen, overgelegd. Hieruit blijkt volgens haar van de financiering van de diverse gronden.
f. 160.000,- is geleend voor de aankoop van een supermarkt is volgens [geïntimeerde] niet juist, hetgeen blijkt uit het feit dat de supermarkt in 1984 is gekocht. Die stelling heeft [appellant] onvoldoende bestreden. Het hof neemt als vaststaand aan dat de hypotheek is verleden voor de financiering van de landbouwgronden. Grief VII kan [appellant] dan ook niet baten.
grieven X tot en met XIIvan [appellant] slagen op dit punt. Het hof is verder van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid anders te oordelen.
f. 145.000,--. Het deel dat aan de 12 ha. kan worden toegerekend bedraagt (145.000 : 18 x 12) = afgerond
f. 96.667,-- : 2,20371 = € 43.866,--. Dit bedrag vormt de beginwaarde van de verkrijging.
f. 160.000,-- voor 18 ha. Het deel dat aan de 12 ha. kan worden toegerekend, bedraagt (160.000 : 18 x 12) =
f. 106.667,-- : 2,20371 =
6.De beslissing
1. Wat is de onderhandse verkoopwaarde per datum taxatie van de woning staande en gelegen aan de [a-straat] 158 te [A] ?
2. Wat is de waarde in verpachte staat op 11 februari 2011 van de percelen
kadastraal bekend onder de nummers [C] W2683 en W2684 (voorheen W542) en W2685 en W2686 (voorheen W544)?
3. Zijn er nog andere punten die de deskundige naar voren wil brengen waarvan het gerechtshof volgens hem kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
mr. G. Jonkmantot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich door tussenkomst van de griffie dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
ieder voor de helft, bij wege van voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 3.000,-- inclusief BTW, ter griffie van het hof zal zijn gedeponeerd, conform de nota met betaalinstructies die partijen hiertoe zullen ontvangen van het Landelijk Diensten Centrum voor de Rechtspraak en de griffie aan de deskundige heeft bericht dat het voorschot is voldaan;
24 januari 2017moet zijn voldaan;
drie maandenna het bericht van de griffier betreffende de ontvangst van het voorschot;