Uitspraak
1.[appellant/naam B.V.] ,
[appellant/naam B.V.]
1.Gadjo B.V.,
Gadjo,
Rimar,
Gadjo c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
gecorrigeerdevervangingswaarde. Dat is echter onjuist: zoals het hof in 2.5 van het tussenarrest heeft vastgesteld, heeft [taxateur] de herbouwwaarde van in totaal € 1.200.000,- in 2004 gedefinieerd als het bedrag dat benodigd is voor de herbouw van de verzekerde gebouwen - op dezelfde locatie en naar constructie en indeling gelijkwaardig - onmiddellijk na de gebeurtenis. Enige correctie met betrekking tot de ouderdom van de panden is daarbij niet gegeven. Door [accountant] zelf is in de toelichting op de beschrijving van inbreng (productie 16 bij akte van 26 augustus 2014 van [appellant/naam B.V.] ) wel een correctie toegepast van € 310.875,- op een boekwaarde van € 1.210.875,- (welk bedrag naar het hof begrijpt een gecorrigeerde waardebepaling is per 2004, aan de hand van een taxatie uit 2001). Het hof stelt vast dat ook die waarde weer is gecorrigeerd naar een lagere, actuele waarde (gecorrigeerde vervangingswaarde) van € 900.000,-. Een dergelijke correctie is door [taxateur] niet toegepast. [accountant] kan dan ook niet worden gevolgd in zijn suggestie dat de taxatie van [taxateur] ad € 1.200.000,- niet uitgaat van nieuwwaarde, en om die reden voor de taxatie onbruikbaar was. Onaannemelijk is bovendien de suggestie dat de discussie over de waardering bij toetreden in die zin helemaal los moet worden gezien van de waardebepaling bij uittreden, aldus dat alleen in dat laatste geval is besloten dat bij de waardebepaling de ouderdom van de panden voor de waardebepaling niet relevant is. In dat geval immers, zou niet alleen ten onrechte in de toelichting op de beschrijving van inbreng (door [accountant] ) zijn gesproken over de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, maar zou bovendien in artikel 14, ter zake van de uittreding, ten onrechte zijn gesproken over de verzekerde waarde. Dat van beide verschrijvingen tegelijkertijd sprake is geweest, is niet geloofwaardig.
Een laatste aanpassing is nog noodzakelijk in verband met de waardering van de bedrijfspanden bij hetuittreden(vet door hof) van één van de deelnemers. Overdezewaardering is een afspraak gemaakt in december 2004. In het bespreekverslag van mijn kantoorgenoot [accountant] van 2 december 2004 isdaaroveropgemerkt: De waardering van het onroerende goed zal bij toekomstig in- en uittreden van maten worden gesteld op: verzekerde waarde (‘excl. Opruimkosten) +fundering + waarde grond op going concern basis." De datum van deze memo ligt na 24 november 2004, toen [accountant] in een eigen memo nog (als standpunt van [maat A] ) als mogelijk compromis noemde het uitsluitend bij toekomstig uittreden hanteren van de vervangingswaarde in plaats van de herbouwwaarde. Dat uitgangspunt was kennelijk in februari 2005 verlaten. Ook in een memo van 29 september 2004 (zie punt 2.15 van het tussenarrest) heeft [naam kantoorgenoot] al rekenvoorbeelden gegeven van de gevolgen in financiële zin bij uittreden van bijvoorbeeld [appellant/naam B.V.] , uitgaande van de taxatiewaarden van [taxateur] - dat wil opnieuw zeggen: herbouwwaarde. De hiervoor geciteerde, door [naam kantoorgenoot] gebruikte formulering is vervolgens opgenomen in (artikel 14 van) de na diens memo van 25 februari 2005 opgestelde en ondertekende overeenkomst van 5 mei 2005. Als getuige heeft [naam kantoorgenoot] niets verklaard dat de tegenstrijdigheid van dat feit en zijn eigen opmerkingen erover met het standpunt van [accountant] kan verklaren. Ook [accountant] maakt niet op overtuigende wijze duidelijk waarom dat een vergissing zou zijn: hij maakt niet duidelijk op welk moment (in weerwil van de opmerkingen van [naam kantoorgenoot] ) is besloten dat (en waarom) de herbouwwaarde als maatstaf bij uittreding toch niet zou worden gehanteerd. De verklaring van [accountant] dat iemand op zijn kantoor die formulering er kennelijk op het laatste moment in heeft aangebracht, misschien in de onjuiste veronderstelling dat de waardebepaling voor inbreng en uittreding gelijk zou moeten zijn, verdraagt zich niet met de memo van [naam kantoorgenoot] , die met die veronderstelling immers geheel in overeenstemming was.
welovereengekomen maatstaf in geval van uittreden. Het past niet in het beeld van de ook door [accountant] geschetste gang van zaken - met langdurige, uitvoerige en gedetailleerde discussies over de te hanteren waarderingsmaatstaven, stille reserves en goodwill - dat partijen uiteindelijk op een dergelijke formulering zijn uitgekomen; een formulering bovendien, die zich wél goed verdraagt met de invulling die er in artikel 14 van is gegeven: de herbouwwaarde. Het standpunt van Gadjo c.s. dat de tekst van dit artikel onduidelijk en multi interpretabel zou zijn, kan het hof niet volgen. Die tekst zelf is juist onontkoombaar duidelijk en bevat naar het oordeel van het hof geen tegenstrijdigheden door de nevenschikking van de formuleringen 'de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn' en 'verzekerde waarde'.
wel"wisten dat het ging om de waarde van het pand zoals je dat na een ramp weer neer zou kunnen zetten". Met dit alles is niet alleen de innerlijke tegenstrijdigheid van de verklaringen van [appellant/naam B.V.] en [maat A] aangetoond, het maakt eens te meer onbegrijpelijk waarom niet naar de letter van artikel 14 is gehandeld door uit te gaan van de verzekerde waarde.