ECLI:NL:GHARL:2016:1423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
200.177.548/01 en 200.177.549/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een vechtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2001. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige waren verleend. De vader verzocht het hof om deze beschikkingen te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en dat er sprake is van een ernstige echtscheidingsstrijd, die heeft geleid tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. De kinderrechter had eerder al zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, wat leidde tot de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof heeft de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing bevestigd, maar heeft ook geoordeeld dat de situatie van de minderjarige inmiddels is veranderd. De minderjarige heeft de wens geuit om terug te keren naar zijn moeder, wat het hof heeft meegewogen in zijn beslissing.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van 24 juni 2015 bekrachtigd, maar de beschikking van 23 juli 2015 vernietigd voor zover deze de uithuisplaatsing betreft vanaf de dag van de uitspraak. Het hof heeft het verzoek tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening afgewezen, waarmee de minderjarige voorlopig bij zijn moeder kan verblijven. De beslissing is genomen met het oog op de belangen van de minderjarige, die nu de kans krijgt om bij (een van) zijn ouders op te groeien, ondanks de aanhoudende zorgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.177.548/01 en 200.177.549/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 15-529 en 15-531 respectievelijk 15-683)
beschikking van de familiekamer van 18 februari 2016
inzake
ten aanzien van de zaak met nummer 200.177.548/01
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Delhaye, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,

kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI,
2. [de moeder],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudend te Sneek,

3. [de pleegmoeder] ,

wonende te [C] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
ten aanzien van de zaak met nummer 200.177.549/01
[de vader] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Delhaye, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de Raad voor de Kinderbescherming,

kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de raad,
2. [de moeder],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Pieters, kantoorhoudende te Sneek,

3. [de pleegmoeder] ,

wonende te [C] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 juni 2015, hersteld bij beschikking van 17 juli 2015, en van 23 juli 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

ten aanzien van beide zaaknummers
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De vader verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en opnieuw beslissende de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing als onjuist te kwalificeren en (naar het hof begrijpt) het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling en tot machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 november 2015, heeft de GI het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- een journaalbericht van 9 oktober 2015 van mr. Delhaye;
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 17 juni 2015;
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 23 juli 2015.
2.4
Op 29 januari 2016 is de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2001, gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 januari 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader, mr. Delhaye en namens de raad de heer [D] . Namens de GI zijn mevrouw mr. [E] en mevrouw [F] verschenen. Tevens waren de moeder, mr. Pieters en de pleegmoeder - vergezeld van haar echtgenoot - aanwezig. Met toestemming van het hof heeft ook een stagiaire verbonden aan de GI, mw. [G] , de zitting bijgewoond.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders oefenen het gezag over [de minderjarige] gezamenlijk uit.
3.2
Bij beschikking van 5 juni 2015 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 5 juni 2015 tot 5 september 2015. Tevens is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 5 juni 2015, voor de duur van vier weken, en is de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 24 juni 2015 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 24 juni 2015 tot 24 juni 2016. Tevens is, voor zover hier van belang, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële voorziening, met ingang van 24 juni 2015 tot 24 september 2015.
3.4
Bij beschikking van 23 juli 2015 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 23 juli 2015 tot uiterlijk 24 juni 2016.
3.5
[de minderjarige] verblijft vanaf 11 juli 2015 bij zijn pleegmoeder en haar echtgenoot (hierna: de pleegouders), te weten zijn tante en oom (vaderszijde).

4.De motivering van de beslissing

ten aanzien van de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikkingen
4.1
Voor zover de vader klaagt over de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikkingen, oordeelt het hof als volgt. De procedure in hoger beroep strekt er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen of verbeteren. De vader heeft in hoger beroep het geschil in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en zijn inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikkingen kenbaar gemaakt. Daarmee is een eventueel gebrek in de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikkingen geheeld en heeft de vader geen belang meer bij de behandeling van zijn klacht(en) ter zake.
ten aanzien van de ondertoezichtstelling
4.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zich hebben voorgedaan en nog voordoen. Het hof verwijst naar de motivering van de rechtbank van de beschikking van 24 juni 2015, en zoals hersteld bij beschikking van 17 juli 2015 hieromtrent, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne. De door de rechtbank geconstateerde ernstige zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn onveranderd aanwezig.
ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
* de beschikking van de rechtbank van 24 juni 2015, hersteld bij beschikking van 17 juli 2015
4.3
Nu de kinderrechter bij beschikking van 24 juni 2015 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële voorziening over de periode van 24 juni 2015 tot 24 september 2015 heeft verleend en [de minderjarige] op 11 juli 2015 in een pleeggezin is geplaatst, ligt voor wat betreft die beschikking enkel aan het hof ter beoordeling voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] over de periode van 24 juni 2015 tot 11 juli 2015.
4.4
Het hof is van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële voorziening ten aanzien van de periode van 24 juni 2015 tot 11 juli 2015 aanwezig waren. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.5
De moeder heeft eind 2014 aan de vader bekend gemaakt dat zij van hem wenste te scheiden, hetgeen de vader niet kon en kan accepteren. Op 8 februari 2015 heeft er een escalatie tussen de vader en de moeder plaatsgevonden. De moeder is op 13 februari 2015 met [de minderjarige] bij grootvader (moederszijde) gaan wonen. Vanaf februari 2015 is [H] van [I] bij het gezin betrokken. In verband met suïcidale uitingen van de vader heeft hij van februari 2015 tot april 2015 hulp ontvangen van het [J] van de GGZ. [de minderjarige] heeft in het voorjaar van 2015 ongeveer tweeëneenhalve maand geen contact met zijn vader gehad. Hij was erg boos op zijn vader. Begin april 2015 leek er meer rust te zijn in de onderlinge contacten. Bij beschikking van 29 april 2015, gegeven in het kader van de voorlopige voorzieningen tijdens de echtscheidingsprocedure, heeft de rechtbank [de minderjarige] voorlopig toevertrouwd aan de moeder. Ook is bij die beschikking het gebruik van de echtelijke woning aan de moeder toegekend. Medio mei 2015 heeft er een incident tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsgevonden. Op 26 mei 2015 is [de minderjarige] naar zijn vader, zonder vaste woon- verblijfplaats, gegaan, hetgeen de moeder heeft gedoogd en waarbij door de raad op 29 mei 2015 met de vader veiligheidsafspraken zijn gemaakt, onder andere ook over de schoolgang van [de minderjarige] . Blijkens het raadsrapport van 2 juni 2015 heeft [de minderjarige] bij [K] aangegeven dat de vader op dat moment zijn hulp het meeste nodig had en dat hij om die reden bij hem wilde wonen.
4.6
Duidelijk is dat er sprake is van een heftige echtscheidingsstrijd tussen de ouders. [de minderjarige] heeft last van loyaliteitsproblematiek. Hij wordt belast met de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders en voelt zich verantwoordelijk voor het welbevinden van zijn ouders. Weliswaar heeft de raad naar aanleiding van het raadsonderzoek dat eind mei en begin juni 2015 heeft plaatsgevonden in eerste instantie geconstateerd dat de zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van [de minderjarige] niet zodanig ernstig waren dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk was, maar uit de stukken en de behandeling ter zitting komt naar voren dat de zorgen ten aanzien van [de minderjarige] in de periode daaropvolgend aanzienlijk zijn toegenomen. Zowel de school van [de minderjarige] als [I] heeft de raad te kennen gegeven dat [de minderjarige] erg stil en verdrietig was. Ook de vader heeft verklaard dat het niet goed met [de minderjarige] ging. Tevens heeft de raad aangegeven dat de vader tijdens het telefoongesprek dat hij op 2 juni 2015 met een raadsmedewerker voerde aanhoudend beschuldigend over de moeder heeft gesproken, terwijl [de minderjarige] op dat moment bij de vader aanwezig was. Ook heeft de raad te kennen gegeven dat [de minderjarige] tijdens een telefoongesprek tussen de vader en de raadsonderzoeker op 4 juni 2015 zeer fel reageerde op de achtergrond en dat de vader in dit gesprek heeft aangegeven dat zowel hij als [de minderjarige] zichzelf wat zal aandoen. Ook bleek dat [de minderjarige] niet naar school ging terwijl de vader, volgens de raad, bovendien weigerde om de raad toestemming te geven om [I] en de school van [de minderjarige] te benaderen voor informatie. Naar het oordeel van het hof heeft de vader tegen de door de raad geconstateerde zorgen onvoldoende ingebracht om deze weg te nemen.
4.7
Op grond van het voorgaande, in combinatie met de reeds eerdere meldingen en zorgen ten aanzien van de vader, was de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een residentiële voorziening over de periode van 24 juni 2015 tot 11 juli 2015 in zijn belang noodzakelijk. Weliswaar heeft [de minderjarige] aldaar niet op zijn plek gezeten, maar dat was op het moment van plaatsing nog niet bekend. Een residentiële voorziening was op dat moment de enige mogelijkheid van opvang. Toen bleek dat [de minderjarige] daar niet op zijn plaats was, is naar andere mogelijkheden van opvang gezocht.
* de beschikking van de rechtbank van 23 juli 2015
4.8
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg over de periode van 23 juli 2015 tot heden aanwezig waren. Gelet op de voortdurende hevige echtscheidingsstrijd tussen de ouders, de slechte onderlinge communicatie en de onveranderde loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige] , acht het hof plaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg over die periode in zijn belang noodzakelijk. Duidelijk is dat de vader tot op heden niet in staat is gebleken de echtscheiding te accepteren. De vader blijft zich zeer afwijzend opstellen jegens de moeder. Het was van groot belang voor [de minderjarige] dat hij zoveel als mogelijk buiten de strijd tussen de ouders werd gehouden en tot rust kon komen bij de pleegouders.
4.9
Het hof is echter tevens van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van [de minderjarige] over de periode vanaf heden niet langer aanwezig zijn. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.1
Ter zitting is naar voren gekomen dat de pleegouders [de minderjarige] nog tot eind maart 2016 kunnen opvangen. Hoewel het op de weg van de ouders had gelegen zich de afgelopen periode volop in te spannen om de echtscheidingsstrijd te verminderen en de communicatie tussen hen te verbeteren, zijn daarin geen, althans nauwelijks, vorderingen gemaakt. De GI heeft ter zitting aangegeven dat de systeemgesprekken bij [I] zijn stilgelegd vanwege de houding van de vader en dat de module [L] niet eerder heeft kunnen starten, doordat de vader meerdere keren niet aanwezig was bij het begingesprek. Ook is gebleken dat de rechtbank op 27 januari 2016 een beschikking heeft gegeven waarbij de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige] is aangehouden in afwachting van de module [L] van Jeugdhulp Friesland, welke is ingezet om het perspectief van [de minderjarige] te onderzoeken. Duidelijk is wel dat het perspectief bij één van beide ouders ligt en dat plaatsing in een nieuw pleeggezin - in principe - niet aan de orde zal zijn.
Tevens heeft [de minderjarige] tegenover de raadsheer-commissaris de duidelijke wens geuit om terug naar zijn moeder te gaan. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft [de minderjarige] deze wens al sinds de kerst aangegeven, en kan die inmiddels wel als bestendig worden aangemerkt.
4.11
Gelet op het voorgaande ziet het hof - ondanks dat de zorgen ten aanzien van [de minderjarige] onveranderd aanwezig zijn - geen meerwaarde in voortzetting van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . De voor [de minderjarige] zo noodzakelijk rust en stabiliteit bij de pleegouders weegt thans niet meer op tegen het belang van [de minderjarige] om bij (een van) zijn ouders op te groeien. Aangezien [de minderjarige] voorlopig aan de moeder is toevertrouwd, zal [de minderjarige] bij beëindiging van de uithuisplaatsing naar de moeder terugkeren. Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en de behandeling ter zitting niet gebleken dat de zorgen ten aanzien van de moeder thans dusdanig ernstig zijn dat zij niet in staat is [de minderjarige] een voldoende veilig opvoedingsklimaat te bieden. Weliswaar heeft de GI aangegeven dat er zorgen bestaan ten aanzien van de huidige draagkracht en draaglast van de moeder en dat er kans bestaat op een nieuwe escalatie tussen de moeder en [de minderjarige] , maar naar het oordeel van het hof zijn de door de GI gestelde zorgen onvoldoende nader geconcretiseerd. Ook verzetten de negatieve beïnvloeding van [de minderjarige] door de vader en de negatieve houding van de vader jegens de moeder zich niet tegen beëindiging van de uithuisplaatsing, te meer nu niet is gebleken dat de veiligheid van [de minderjarige] (evenals die van de moeder) niet met minder ingrijpende maatregelen kan worden gewaarborgd. Het hof verwacht van de vader dat hij de beslissing van het hof - in afwachting van de definitieve beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige] - zal accepteren. Het hof wijst de vader erop dat het op de weg van de GI ligt passende maatregelen te nemen in het geval uit zijn gedragingen jegens de moeder en/of [de minderjarige] blijkt dat hij de beslissing in deze niet kan respecteren.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking van 24 juni 2015 zal bekrachtigen. De beschikking van 23 juli 2015 zal het hof vernietigen voor zover deze de uithuisplaatsing ten aanzien van de periode vanaf heden betreft. Deze beschikking zal voor het overige worden bekrachtigd.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2015, hersteld bij beschikking van 17 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2015 voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2001, ten aanzien van de periode van 23 juli 2015 tot heden, zijnde de dag van de uitspraak van deze beschikking;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2015 voor zover deze betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] ten aanzien van de periode vanaf heden, zijnde de dag van de uitspraak van deze beschikking;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijst af het inleidend verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg vanaf de dag van de uitspraak van deze beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. R.Ch. Verschuur en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 18 februari 2016 in bijzijn van de griffier.