Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
kantoorhoudende te [C] ,
hierna te noemen: de mentor.
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing
A. dat [belanghebbende] niet bevoegd was om het verzoek tot instelling van het bewind en
mentorschap in te dienen nu [belanghebbende] volgens de rechthebbende in haar situatie niet
behoort tot de hierna genoemde wettelijke kring van verzoekers omdat de zorg wordt
verleend door [F] en;
B. dat niet is gebleken dat de voornoemde [G] bevoegd was tot ondertekening van
het verzoek, waartoe mede erop is gewezen dat [belanghebbende] blijkens de openbare registers
bij de Kamer van Koophandel een dochter is van een andere rechtspersoon ( [H] )
en dat van een geldige machtiging dáárvan niet is gebleken.
"(...) Tenslotte wordt voorgesteld dat, naast het openbaar ministerie, eveneens bevoegd wordt de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. De bevoegdheid van de instelling die begeleiding biedt kan bijvoorbeeld van belang zijn in de situatie waarin de betrokken persoon niet in een instelling verblijft, en er geen familie is, dan wel dat deze geen verzoek indient. Het moet gaan om een instelling die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of – in de toekomst – de Wet maatschappelijke ondersteuning aan de betrokkene begeleiding biedt gericht op het behouden van structuur in en regie over het dagelijks leven. Achterliggende gedachte van het geven van de bevoegdheid tot het verzoeken van onderbewindstellingen aan instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd is dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene hebben en daarom in staat worden geacht in te kunnen schatten of de betrokkene een bewindvoerder, mentor of curator nodig heeft. Aangezien veel personen die hulpbehoevend zijn thuis blijven wonen en in de eigen omgeving worden verzorgd, verpleegd. (…)"
stelling van de rechthebbende dat een geldige machtiging daarvoor ontbreekt.
twee wekenna dagtekening van deze beschikking bij het hof binnen te zijn en door [belanghebbende] in afschrift naar de overige belanghebbenden te worden verstuurd.
twee wekennadien daarop schriftelijk te reageren. Daarna zal het hof de zaak in beginsel op de stukken afdoen. Het hof benadrukt dat de reacties zich dienen te beperken tot louter beantwoording van de gestelde vragen.
5.De beslissing
een maandna dagtekening van deze beschikking, ter fine als vermeld in voormelde rechtsoverwegingen;