In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Eemsmond. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 204.000 per 1 januari 2012, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 9 februari 2016 in Leeuwarden is de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. De belanghebbende betwistte de waarde en stelde dat de rechtbank ten onrechte de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar had geaccepteerd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, met gebruik van referentieobjecten en verkoopgegevens. Het Hof verwierp ook het beroep van de belanghebbende op schending van het motiveringsbeginsel, omdat de heffingsambtenaar de grieven van de belanghebbende voldoende had besproken.
Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.