Beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden.
2. Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing op 8 januari 2014 aan de betrokkene toegezonden op het adres [straat + huisnummer 45 4] , [postcode] te [woonplaats] . De beroepstermijn eindigde derhalve op 19 februari 2014. Het beroepschrift is gedateerd 31 juli 2014 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 1 augustus 2014 ter griffie van de rechtbank ingekomen. Hiervan uitgaande is het hoger beroep dus niet tijdig ingesteld.
3. De betrokkene stelt in zijn hoger beroepschrift dat de betrokkene de beslissing van de kantonrechter niet heeft ontvangen.
4. Op basis van de stukken in het dossier is het hof niet in staat om vast te stellen of de beslissing van de kantonrechter daadwerkelijk aan de betrokkene is verzonden. In het dossier bevindt zich een afschrift van een brief van 8 januari 2014 aan de betrokkene met een kopie van de uitspraak met daarop een stempel dat deze op 8 januari 2014 is verzonden. Mede in het licht van het ontbreken van een verzendadministratie, volstaat een afschrift van de brief van 8 januari 2014 daartoe niet. Hieruit blijkt immers niet of die brief daadwerkelijk ter post is aangeboden. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de beslissing van de kantonrechter niet op juiste wijze bekend is gemaakt, zodat de beroepstermijn nimmer is aangevangen. De betrokkene kan derhalve worden ontvangen in het hoger beroep.
5. De kantonrechter heeft het bij hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en dat de betrokkene evenmin binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
6. De betrokkene voert aan dat hij de brieven met daarin de mededeling van de zekerheidstelling nimmer heeft ontvangen. Nadat hij kennis heeft genomen van de beslissing van de kantonrechter, heeft de betrokkene de zekerheidsbrieven opgevraagd bij de CVOM. Hieruit is hem duidelijk geworden dat de zekerheidsbrieven zijn verzonden naar het adres [straat + huisnummer 45 4] , [postcode] te [woonplaats] en niet naar zijn adres [straat + huisnummer 45-4] , [postcode] te [woonplaats] , zijnde het adres dat hij in zijn beroepschriften heeft opgegeven. Uit de door de betrokkene gedane navraag bij de postbode van PostNL blijkt dat de post automatisch aan de hand van de postcode zonder cijfers wordt gesorteerd. Uit een door de betrokkene overgelegde envelop, afkomstig van dit hof aan de betrokkene, volgt dat de aan de betrokkene gerichte post wordt gecodeerd op postcode [postcode] en huisnummer 454. De postbode gaf aan dat de post vervolgens in [woonplaats] handmatig wordt gesorteerd op straatnummer en huisnummer.
7. Volgens vaste administratiefrechtelijke jurisprudentie dient het bestuursorgaan, in geval van verzending van besluiten of rechtens van belang zijnde documenten, aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het desbetreffende stuk aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken.
8. Uit de gedingstukken blijkt dat de betrokkene in zijn beroepschrift aan de kantonrechter als adres heeft opgegeven: [straat + huisnummer 45-4] , [postcode] te [woonplaats] en dat de brieven van de officier van justitie betreffende de zekerheidstelling van 10 juni 2013 en 27 juni 2013 zijn verzonden aan het adres: [straat + huisnummer 45 4] , [postcode] te [woonplaats] .
9. Het hof is van oordeel dat de adressering door de CVOM - in combinatie met de volledige postcode - niet zodanig afwijkt van het door de betrokkene opgegeven adres, dat niet kan worden geoordeeld dat de brieven omtrent de zekerheidstelling niet naar het juiste adres zouden zijn verzonden.
10. Dergelijke zekerheidsbrieven worden namens de officier van justitie verzonden door de CVOM. Het hof heeft in het arrest van 28 januari 2013 (WAHV 200.113.192, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1110) overwogen dat, gelet op de in dat arrest beschreven vaste werkwijze van de CVOM bij de verzending van de zekerheidsbrieven de kans op fouten daarbij nagenoeg is uitgesloten. Op grond daarvan mag worden aangenomen dat de hiervoor genoemde brieven van de officier van justitie daadwerkelijk zijn verzonden. 11. Het ligt - gegeven het hierboven vermelde uitgangspunt - vervolgens op de weg van de betrokkene om de ontvangst van de zekerheidsbrieven op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Het hof neemt in aanmerking dat uit het dossier volgt dat het huisnummer van de betrokkene kennelijk vaker tot onduidelijkheid heeft geleid, gelet op de verschillende schrijfwijze van het huisnummer die is gehanteerd in correspondentie met de betrokkene. Het hof merkt hierbij op dat uit het zaakoverzicht van het CJIB voorts blijkt dat op enig moment het adres door het CJIB is aangepast in [straat + huisnummer 45 4] , [postcode] te [woonplaats] , terwijl eerdere correspondentie is verstuurd naar het adres [straat + huisnummer 454] , [postcode] te [woonplaats] . Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de betrokkene de ontvangst van (onder meer) de zekerheidsbrieven op niet ongeloofwaardige wijze heeft ontkend.
12. Nu de zekerheidsbrieven door de CVOM niet aangetekend zijn verzonden en door de CVOM niet op andere wijze de ontvangst van die zekerheidsbrieven door de betrokkene aannemelijk is gemaakt, is het hof van oordeel dat de betrokkene niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de verplichting tot zekerheidstelling. Gelet hierop kan de beslissing van de kantonrechter - inhoudende dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet stellen van zekerheid - niet in stand blijven en zal het hof de zaak terugwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland.
13. Het hof stelt nog vast dat ten onrechte op 1 mei 2014 en 18 juni 2014 de eerste en tweede verhoging zijn toegepast. De betrokkene heeft immers bij brief van 27 mei 2013, ontvangen op 28 mei 2013, beroep bij de kantonrechter ingesteld. Voorts is - zoals hiervoor is overwogen - de beslissing van de kantonrechter niet op de juiste wijze bekend gemaakt, de hoger beroepstermijn daardoor niet aangevangen en is de zaak daarmee niet onherroepelijk geworden.
14. Ten behoeve van de kantonrechter overweegt het hof nog dat geen aanleiding bestaat voor het hof om de zaak om proceseconomische redenen zelf af te doen. De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig zou zijn ingesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de verzending van stukken aan de betrokkene, dient naar het oordeel van het hof eveneens getwijfeld te worden aan de ontvangst van andere aan de betrokkene verzonden stukken, waaronder ook begrepen de inleidende beschikking. Het hof overweegt nog, dat uit een recent zaakoverzicht blijkt, dat inmiddels aan de verplichting tot zekerheidstelling is voldaan.