ECLI:NL:GHARL:2016:2226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
200.154.697
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek en verzoeken tot voor- en achternaamwijziging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een adoptieverzoek en verzoeken tot wijziging van de voor- en achternaam van een kind. De vader, die in hoger beroep is gegaan, had eerder vervangende toestemming gekregen voor de erkenning van het kind. De pleegouders, die het kind willen adopteren, hebben hun verzoek tot adoptie ingediend, maar de vader heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft in zijn overwegingen de juridische positie van de vader als belanghebbende in de adoptieprocedure erkend, nu hij inmiddels de juridische vader van het kind is geworden. Het hof heeft vastgesteld dat de vader, ondanks zijn verzet tegen de adoptie, blijk heeft gegeven van zijn betrokkenheid en de wens om een rol in het leven van het kind te spelen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat niet vaststaat dat het kind niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. Hierdoor is het verzoek tot adoptie van de pleegouders afgewezen, evenals de verzoeken tot wijziging van de voor- en achternaam van het kind. De beslissing van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd en de inleidende verzoeken van de pleegouders zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.154.697
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 360548 (vervangende toestemming erkenning) en 350575 (adoptie)
beschikking van de familiekamer van 17 maart 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.E.H. van Katwijk te Amsterdam,
en
[verweerder],
en
[verweerster],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in hoger beroep, verder te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. T.C.P. Christoph te Utrecht
(voorheen mr. M.M. Schouten te Bussum, onttrokken op 13 juli 2015),
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder
advocaat: mr. C.A.Th. Philipsen te Utrecht (onttrokken op 22 januari 2016).

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 26 februari 2015 verwijst het hof naar zijn beschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Schouten van 11 mei 2015 met bijlage, ingekomen op 12 mei
2015;
- een journaalbericht van mr. N. Weening, kantoorgenoot van de advocaat van de vader, van
9 juni 2015 met bijlage, ingekomen op die datum;
- een journaalbericht van mr. F.L.M. Broeders (de bijzondere curator in het kader van het
verzoek van de vader tot vervangende toestemming voor de erkenning) van 11 juni 2015
met bijlage, ingekomen op 12 juni 2015;
- een journaalbericht van mr. Schouten van 29 juni 2015 met bijlage, ingekomen op 30 juni
2015;
- een journaalbericht van mr. Weening van 29 juni 2015 met bijlage, ingekomen op 30 juni
2015;
- een journaalbericht van mr. Schouten van 13 juli 2015 met de vermelding dat zij zich onttrekt en dat
mr. Christoph de opvolgend advocaat van de pleegouders zal zijn, ingekomen op die datum;
- een journaalbericht van mr. Christoph van 10 september 2015 met bijlagen, ingekomen op
11 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Philipsen van 23 september 2015 met bijlage, ingekomen op
24 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Weening van 24 september 2015 met bijlage, ingekomen op die
datum;
- een journaalbericht van mr. Broeders van 24 september 2015 met bijlage, ingekomen op die
datum;
- een brief van het hof van 1 oktober 2015 als reactie op het journaalbericht van mr. Broeders
van 24 september 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Katwijk van 12 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op
die datum;
- een journaalbericht van mr. Christoph van 21 januari 2016 met bijlagen, ingekomen op
22 januari 2016;
- een journaalbericht van mr. Philipsen van 22 januari 2016 met de vermelding dat zij zich
als advocaat van de moeder onttrekt, ingekomen op die datum;
- een journaalbericht van mr. Weening van 22 januari 2016 met bijlagen, ingekomen op
25 januari 2016.
1.3
De hervatting van de mondelinge behandeling van het adoptieverzoek en de daarmee samenhangende verzoeken tot wijziging van de voor- en achternaam van [kind] heeft op 4 februari 2016 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en mr. Weening. Ook de pleegouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Voorts is de moeder in persoon verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming regio Gelderland, locatie Arnhem (verder te noemen: de raad), is mr. [A] verschenen.
1.4
Ter mondelinge behandeling is van de zijde van zowel de vader, als de pleegouders als de raad een pleitnotitie overgelegd.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 26 februari 2015, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In voormelde beschikking is de vader op zijn verzoek vervangende toestemming verleend tot erkenning van [kind] en is de beslissing op het verzoek van de pleegouders tot adoptie van [kind] en tot, kort gezegd, wijziging van haar voor- en achternaam aangehouden. Het hof heeft de meest gerede partij in de gelegenheid gesteld hervatting van de behandeling van het adoptieverzoek te verzoeken, zodra de juridische positie van de vader ten opzichte van [kind] vaststaat.
2.3
Voormelde beschikking van het hof van 26 februari 2015 is wat betreft de toewijzing van het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [kind] in kracht van gewijsde gegaan. De vader heeft [kind] op 30 juni 2015 erkend. Hij is daarmee inmiddels niet alleen de biologische, maar ook de juridische vader van [kind].
2.4
De vader heeft bij brief van zijn advocaat van 8 oktober 2015 (gevoegd bij het journaalbericht van 12 oktober 2015) zijn verzoek in hoger beroep aangevuld. Aanvullend verzoekt hij te verklaren dat de geslachtsnaam van [kind] voortaan “[achternaam vader]” zal zijn ingeval het adoptieverzoek en de daarmee samenhangende verzoeken van de pleegouders worden afgewezen. De pleegouders stellen zich op het standpunt dat deze aanvulling van het verzoek, gelet op het tijdstip waarop de aanvulling is gedaan, buiten beschouwing dient te blijven.
2.5
Naar het oordeel van het hof is van een ontoelaatbare vermeerdering van het verzoek geen sprake. De vader heeft namelijk reeds in zijn beroepschrift onder nummer 118 aangekondigd dat hij het bewuste aanvullende verzoek zou indienen zodra hem de vervangende toestemming tot erkenning zou worden gegeven en hij heeft reeds in het beroepschrift de gronden voor dat verzoek aangevoerd. Vervolgens heeft hij dit verzoek, onder herhaling van de reeds aangevoerde gronden, ruim voor de voortgezette mondelinge behandeling gedaan. Van strijd met de eisen van een goede procesorde kan dan ook niet worden gesproken.
2.6
Gelet op het voorgaande moet thans nog worden beslist op het adoptieverzoek van de pleegouders en op de verzoeken van de pleegouders en de vader betreffende, kort gezegd, de naamswijziging.
2.7
Reeds omdat de vader thans juridisch ouder is, dient hij in de adoptieprocedure te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslissing van de rechtbank dat aan de tegenspraak van de vader kan worden voorbij gegaan omdat hij in de adoptieprocedure geen belanghebbende is, kan derhalve niet in stand blijven.
2.8
Beoordeeld moet worden of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de adoptie van [kind]. Vooropgesteld wordt dat bij adoptie juridisch ouderschap wordt gecreëerd en de juridische banden met de oorspronkelijke ouder of ouders vrijwel definitief worden verbroken. Daarom stelt de wet aan adoptie strenge eisen. Ingevolge artikel 1:227 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan het verzoek tot adoptie uitsluitend worden toegewezen, indien (i) de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, (ii) op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en (iii) aan de in artikel 1:228 BW genoemde voorwaarden wordt voldaan. Blijkens artikel 1:228 lid 1 sub d BW is één van de voorwaarden voor adoptie dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt. Volgens lid 2 van dit artikel kan aan de tegenspraak van de ouder onder meer worden voorbijgegaan indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd.
2.9
De vader heeft het adoptieverzoek tegengesproken. Volgens hem staat geenszins vast dat [kind] niets meer van hem als ouder heeft te verwachten en kan niet worden gezegd dat de adoptie in het kennelijk belang van [kind] is. De pleegouders voeren aan dat aan de tegenspraak van de vader kan worden voorbijgegaan omdat de vader nooit met [kind] in gezinsverband heeft samengeleefd en omdat hij misbruik maakt van zijn vetorecht. Volgens hen heeft [kind] ook niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten. Zij betogen, verwijzend naar het rapport van dr. [B], dat de adoptie in het belang van [kind] is. De moeder van [kind] heeft evenals de pleegouders het hof verzocht de door de rechtbank uitgesproken adoptie te bekrachtigen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de adoptie te bevestigen. De raad acht de adoptie in het belang van [kind] en stelt zich op het standpunt dat aan de tegenspraak van de vader kan worden voorbijgegaan omdat hij niet of nauwelijks met [kind] in gezinsverband heeft geleefd.
2.1
Het hof ziet aanleiding eerst te onderzoeken of is voldaan aan de voorwaarde dat vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat [kind] niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten.
2.11
De desbetreffende voorwaarde is geïntroduceerd bij wet van 21 december 2000, Stb. 2001, 10 (Kamerstukken 26 673). In de Memorie van Toelichting, p. 3-4, is met betrekking tot deze voorwaarde onder meer het volgende opgemerkt:
“In alle gevallen dienen de gevolgen van adoptie slechts in te treden als het kind van zijn oorspronkelijke ouders niets meer te verwachten heeft. Uitgangspunt is derhalve dat de familieband met de oorspronkelijke ouders in zoveel mogelijk gevallen blijft bestaan. Dit criterium is passend gelet op de voorzichtigheid waarmee adoptie dient te worden benaderd. (…) Het gaat erom dat het kind nu en in de toekomst, voor zover voorzienbaar, niets meer te verwachten heeft van zijn ouder(s).
(…)
Het criterium dat het kind van zijn oorspronkelijke ouder of ouders niets meer te verwachten heeft, ziet op de ouder/kind-relatie. Het gaat dus niet om de vraag of het kind met zijn oorspronkelijke ouders in het geheel geen feitelijke contacten meer heeft of nog zal krijgen. Van belang is of het kind wel of niet kan verwachten dat de ouders nog inhoud kunnen geven aan het ouderschap. Slechts indien vaststaat dat het kind ten aanzien van zijn oorspronkelijke ouders als ouders niets te verwachten heeft, zal aan het nieuwe criterium voor adoptie zijn voldaan. Centraal staat het begrip ouderschap. Ouderschap impliceert het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind, onder meer ten aanzien van verzorging, opvoeding of uitoefening van het gezag. Tevens is ouderschap naar zijn aard bestendig en duurzaam, bij voorbeeld wat het geven van liefde, aandacht en affectie betreft.”
En in de Nota naar aanleiding van het Verslag (nr. 5), p. 17-18 en 24, is opgemerkt:
“Antwoord is nodig op de vraag of verwacht mag worden dat de ouder(s) aan hun ouderschap nog invulling (zullen en kunnen) geven. Mag aangenomen worden dat de ouder(s) (op termijn) aan de bevoegdheden en verplichtingen die uit het ouderschap voortvloeien, zoals verzorging en opvoeding, aandacht, materiële zorg invulling (zullen en kunnen) geven? Het zal daarbij moeilijk te bepalen zijn of aan verwachtingen in emotioneel opzicht zal kunnen worden voldaan. Vandaar ook dat in het vorenstaande een toespitsing heeft plaatsgevonden op de bevoegdheden en verplichtingen die voortvloeien uit het ouderschap. Feitelijk zal het erom gaan vast te stellen welke betekenis de ouder heeft voor het kind en of daarin nog veel verandering zal komen. Als de persoon die de ouder is, voor het kind niet meer is dan een meneer of mevrouw die eens in de zoveel tijd langs komt en als vaststaat dat in deze situatie geen verandering zal komen, dan heeft deze ouder ten opzichte van het kind niet de functie van ouder, dan geeft hij aan de daarbij behorende bevoegdheden en verplichtingen ook geen invulling, en zal hij daaraan ook op termijn niet die invulling geven. Voorspellingen omtrent de toekomstige invulling van het ouderschap hebben altijd een onzeker karakter. De huidige stand van zaken en de opstelling in het verleden van de ouder kunnen echter behulpzaam zijn bij het bepalen van de verwachtingen omtrent de invulling van het ouderschap.
(…)
Dit nieuwe criterium staat naast het algemene criterium dat de adoptie in het kennelijke belang van het kind behoort te zijn. In de verhouding tot dit, zoals iedereen bekend is, zeer algemene criterium, beoogt het nieuwe criterium een aanscherping te zijn. Ik meen ook dat het als zodanig kan functioneren en kan voorkomen dat het al dan niet toestaan van een adoptie te zeer een afweging wordt in de zin van ‘waar is het kind nu en in de toekomst beter af?’ Bij zijn oorspronkelijke ouder(s) dan wel bij de adoptiefouder(s)? Daar gaat het naar mijn mening bij de adoptie niet om. De verbreking van alle banden met de oorspronkelijke ouder(s) is zo ingrijpend dat die alleen dient plaats te vinden als vaststaat dat het kind van zijn oorspronkelijke ouder(s) niets meer te verwachten heeft.
(…)
Als er twijfel is over de vraag of aan de gestelde voorwaarde dat het kind van zijn ouder(s) niets meer te verwachten heeft, is voldaan, dient het verzoek tot adoptie te worden afgewezen. Een en ander vloeit voort uit de tekst van de voorwaarde. Er wordt immers gesproken over ‘vaststaan’. Bij twijfel staat niet vast dat aan de bedoelde voorwaarde is voldaan.”
2.12
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn onder meer de navolgende feiten en omstandigheden gebleken.
2.13
De moeder, die twee jaar een affectieve relatie met de vader heeft gehad, heeft de zwangerschap, de geboorte van [kind] op [geboortedatum] 2012 en de lopende adoptieprocedure tot eind oktober 2013 voor de vader verborgen gehouden. Nadat de vader per toeval op de hoogte raakte van het bestaan van [kind], heeft hij met het oog op de lopende adoptieprocedure onmiddellijk contact opgenomen met de raad en vervolgens met medewerking van de pleegouders een DNA-test laten uitvoeren. Nadat hem op 10 december 2013 bekend werd dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van [kind] is, heeft hij binnen enkele weken een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van [kind] ingediend. Sindsdien heeft hij gepoogd omgang met [kind] te realiseren en hij heeft daartoe uiteindelijk eind december 2014 een verzoek bij de rechtbank ingediend. Nadat de vader bij beschikking van dit hof van 26 februari 2015 vervangende toestemming tot erkenning van [kind] was verleend, hebben de vader en de pleegouders onder begeleiding van een orthopedagoge/mediator een omgangsregeling tot stand weten te brengen. Sinds juli 2015 heeft de vader eenmaal per maand omgang met [kind] gehad en voor de periode vanaf februari 2016 zijn, voor een half jaar, wederom omgangsafspraken gemaakt. Voor deze nieuwe periode is de regeling uitgebreid naar (globaal) eenmaal per drie weken omgang. De vader en de pleegouders zijn het erover eens dat de omgang tussen de vader en [kind] zich de afgelopen maanden positief heeft ontwikkeld. De vader verwacht en hoopt dat als de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, de omgangsregeling in onderling overleg verder zal worden uitgebreid, met het belang van [kind] als graadmeter.
Naar de vader aanvoert, is het zijn (emotionele) wens [kind] zelf op te voeden, maar beseft hij tevens dat het in haar belang is dat haar verblijf bij de pleegouders wordt bestendigd omdat zij inmiddels drieëneenhalf jaar in het pleeggezin verblijft en het daar goed heeft. Hij beseft dat [kind] degene is die eronder zal lijden, indien hij haar verblijf in het pleeggezin zou aanvechten. Hij is met het streven naar het behoud van zijn juridisch ouderschap niet uit op een wijziging van de huidige situatie. Hij heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling verklaard dat evenwel niemand in de toekomst kan kijken en dat bijvoorbeeld denkbaar is dat [kind], als zij vijftien of zestien jaar oud is, aangeeft meer tijd met hem te willen doorbrengen of bij hem te willen wonen. Dan zou die optie in overleg met de pleegouders bekeken moeten worden, aldus de vader. De vader heeft nog verklaard dat hij graag een stabiele omgang met [kind] wenst, op de hoogte wordt gehouden van belangrijke gebeurtenissen in haar leven en aanwezig is bij het afzwemmen, toneelstukjes op school en dergelijke. Hij wil er zoveel mogelijk voor haar zijn. Van zijn zijde is nog aangevoerd dat hij een band met [kind] wil opbouwen door het regelmatige contact met haar te continueren en dat hij daarnaast ter zake van de verzorging en opvoeding van [kind] voor nu een ondersteunende rol zou willen spelen. Hij hoopt betrokken te worden bij over haar te nemen beslissingen. Hij kan zich er evenwel, hoe moeilijk dat ook is, in vinden dat de mening van de pleegouders uiteindelijk doorslaggevend is. De vader is voornemens [kind] - op eigen initiatief, waar nodig en indien gewenst - financieel te ondersteunen.
2.14
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden en tegen de achtergrond van de hiervoor geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis, kan niet worden gezegd dat vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat [kind] niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder heeft te verwachten. Voldoende aannemelijk is geworden dat de vader de wens heeft invulling te geven aan de uit het ouderschap voortvloeiende bevoegdheden en verplichtingen. Omdat hij pas anderhalf jaar na de geboorte van [kind] van haar bestaan op de hoogte is geraakt, heeft hij eerst vanaf dat moment blijk kunnen geven van zijn betrokkenheid bij haar. Hij heeft niet tijdig kunnen reageren op de beslissing van de moeder om [kind] ter adoptie af te staan en werd eind 2013 voor het voldongen feit geplaatst dat [kind] inmiddels ruim een jaar bij de pleegouders verbleef en een adoptieprocedure aanhangig was. Niet gebleken is dat zijn gevoelens van liefde, aandacht en affectie voor [kind] niet bestendig zouden zijn. Met betrekking tot de persoon van de vader, diens leefwijze of diens omstandigheden zijn geen feiten komen vast te staan die erop wijzen dat hij ongeschikt zou zijn de rol van ouder van [kind] te vervullen. De vader onderkent dat in het belang van [kind] niet aan de huidige opvoed- en gezagssituatie behoort te worden getornd. Het feit dat de pleegouders verantwoordelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van [kind] en het gezag over haar hebben, sluit evenwel niet uit dat daarnaast de rol van de vader (op termijn) van relevante betekenis voor [kind] zal kunnen zijn. Voorts zij opgemerkt dat de voorwaarde dat het kind niets meer van zijn ouder(s) in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, niet uitsluitend ziet op de periode van de minderjarigheid van het kind. De vader kan in zijn hoedanigheid van ouder voor [kind] ook van betekenis zijn, indien zij meerderjarig is.
2.15
Aangezien niet kan worden gezegd dat vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat [kind] niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, behoeft de vraag of is voldaan aan de overige voorwaarden voor adoptie geen beantwoording. Het adoptieverzoek zal alsnog worden afgewezen. Niet aannemelijk is geworden dat de afwijzing van het adoptieverzoek in de weg staat aan de uitoefening door de pleegouders en [kind] van hun recht op bescherming van het tussen hen bestaande gezinsleven.
2.16
Het hof passeert het bewijsaanbod van de pleegouders als neergelegd in de brief van hun advocaat van 10 september 2015 omdat onvoldoende concreet is aangegeven op welke stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft.
2.17
Omdat het hof het adoptieverzoek alsnog zal afwijzen, treft het verzoek van de pleegouders betreffende, kort gezegd, de wijziging van de voor- en de achternaam van [kind] eenzelfde lot.
2.18
Ook het verzoek van de vader tot wijziging van de achternaam van [kind] zal worden afgewezen. Blijkens het bepaalde in artikel 1:7 lid 1 BW kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, slechts door de Koning worden gewijzigd.
2.19
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 mei 2014 (ook) voor zover daarin zijn toegewezen het verzoek van de pleegouders tot het uitspreken van de adoptie van [kind], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats], en hun verzoek betreffende, kort gezegd, de wijziging van haar voor- en achternaam;
in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst de inleidende verzoeken van de pleegouders alsnog af;
wijst het verzoek van de vader tot wijziging van de achternaam van genoemde [kind] eveneens af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, A. Smeeïng-van Hees en G.P.M. van den Dungen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 17 maart 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.