ECLI:NL:GHARL:2016:2516

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
200.159.625/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige in het kader van een complexe familierechtelijke situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige. De verzoeker, aangeduid als de man, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, dat was afgewezen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.G.H.M. Ganzeboom, was in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. De verweerster, aangeduid als de vrouw, werd bijgestaan door advocaat mr. J.B. de Jong. De zaak betrof een complexe situatie waarin de man eerder was veroordeeld voor belaging en stalking van de vrouw, wat leidde tot ernstige zorgen over de impact van erkenning op de minderjarige en de vrouw.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de man geen adequate informatie heeft verstrekt over zijn behandeling en de voortgang daarvan. Het hof heeft vastgesteld dat de man lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en dat zijn gedrag in het verleden een negatieve invloed heeft gehad op de vrouw en de minderjarige. De vrouw heeft een reële angst voor de man, die voortvloeit uit zijn eerdere gedrag, en het hof oordeelt dat erkenning van de minderjarige door de man een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt voor de psychische toestand van de vrouw en de ontwikkeling van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning afgewezen. Het hof concludeert dat de belangen van de vrouw en de minderjarige zwaarder wegen dan de belangen van de man bij erkenning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.159.625/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/369214/ Fl RK 14-1059)
beschikking van de familiekamer van 24 maart 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzeboom, kantoorhoudend te Capelle aan den IJssel,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.B. de Jong, kantoorhoudend te Almere.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.mr. [C] ,

kantoorhoudende te [B] ,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
[de minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator;
2. Samen Veilig Flevoland,
kantoorhoudende te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 9 april 2015 een tussenbeschikking gegeven.
1.2
Ter griffie van het hof is binnengekomen een journaalbericht met bijlage van 21 april 2015 van mr. Ganzeboom.
2.
De motivering van de beslissing
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 9 april 2015, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Het hof heeft in die beschikking overwogen dat het in verband met de beantwoording van de vraag of vervangende toestemming tot erkenning dient te worden verleend, in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat het hof inzicht heeft in de oorzaak van het grensoverschrijdende gedrag van de man. Aangezien de man bovendien een behandelingstraject was ingegaan en [de minderjarige] erbij is gebaat dat de man aan zichzelf werkt om zijn gedrag te verbeteren, zodat erkenning haar belangen of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] niet zal schaden, heeft het hof aanleiding gezien de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van zes maanden. Het hof heeft (de advocaat van) de man opgedragen de NIFP-onderzoeksrapportage over te leggen en het hof te informeren over de voortgang van de behandeling van de man bij [D] - en/of een andere hulpverlenende instantie - en in hoeverre de man met behulp van deze behandelingen zijn gedrag heeft verbeterd.
2.3
Het hof constateert dat de man enkel het psychologisch rapport van 24 oktober 2014 heeft overgelegd. Het hof heeft geen informatie ontvangen over de voortgang van de behandeling van de man en in hoeverre hij zijn gedrag heeft verbeterd.
2.4
Uit het psychologisch rapport van 24 oktober 2014, dat is opgemaakt naar aanleiding van de strafzaak waarin de man belaging en stalking van de vrouw ten laste is gelegd in de periode eind 2013 tot en met juli 2014, komt naar voren dat bij de man sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met overwegend narcistische en enige borderline trekken en dat er sprake is van een verband tussen de narcistische persoonlijkheidsproblematiek en het ten laste gelegde. De man heeft een ideaalbeeld van een warm en hecht gezin en voelt zich gekrenkt door de vrouw, aangezien hij dit ideaalbeeld door haar opstelling - volgens zijn zienswijze - niet kan verwezenlijken. Door het verbreken van het contact met zijn kinderen is het persisterende stalkende gedrag extra aangejaagd. Er is geadviseerd de man licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De man is voorts aanbevolen een ambulante behandeling bij het DOK gericht op stalking te volgen. Bij adequate behandeling wordt de kans op recidive gemiddeld geacht. Een risicofactor voor de kans op recidive is dat de man van zichzelf uitgaat en dat de ander hem dient te volgen. Bij de man is sprake van een hoog stressniveau. Het wankele evenwicht van beschermende en risicofactoren kan verstoord raken door beslissingen of omstandigheden van buitenaf, met name indien deze beslissingen en omstandigheden gerelateerd zijn aan de vrouw en de kinderen.
2.5
Het hof is van oordeel dat zowel het belang van de vrouw als het belang van [de minderjarige] onevenredig dreigt te worden geschaad wanneer de man [de minderjarige] zal erkennen. Zoals het hof in de beschikking van 9 april 2015 heeft overwogen leidt het stelselmatig, dreigende gedrag van de man jegens de vrouw tot veel onrust en stress bij haar, beheerst dit gedrag haar leven en beïnvloedt dit haar moederschap. Gelet op de ernst, frequentie en duur van het dreigende gedrag van de man acht het hof aannemelijk dat bij de vrouw sprake is van een reële angst voor de man die zijn weerslag heeft op de vrouw en daardoor op [de minderjarige] , hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Bij de vrouw is sprake van meer dan slechts emotionele weerstand tegen erkenning van [de minderjarige] door de man. Nu de man geen informatie heeft gegeven over de voortgang van zijn behandeling en in hoeverre hij zijn gedrag heeft verbeterd, heeft de man niet kunnen ontzenuwen dat de angst van de vrouw voor de man niet langer, althans niet in die mate, terecht is. Vanwege het gebrek aan informatie hieromtrent valt niet goed te beoordelen in hoeverre er wat betreft de gedragingen die de man in het verleden heeft laten zien kans is op recidive. Tevens acht het hof van belang dat het hof - zoals het hof in de beschikking van 9 april 2015 heeft overwogen - zorgen heeft over de mate waarin de man over zelfinzicht beschikt. Het hof ziet zich daarin bevestigd door de bevindingen van voornoemd rapport.
2.6
Ingeval vervangende toestemming tot erkenning zou worden verleend, zal de vrouw voortdurend rekening dienen te houden met mogelijke aanspraken van de man. Uit de stukken en de behandeling ter zitting komt naar voren dat de man geen genoegen kan nemen met een vaderrol op afstand. Het hof is dan ook van oordeel dat erkenning het aanmerkelijke risico met zich brengt dat de verhouding tussen de vrouw en [de minderjarige] meer dan thans het geval is onder druk komt te staan.
2.7
Alles tezamen genomen is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat de moeder ten gevolge van de erkenning van [de minderjarige] door de man in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft en dat daardoor [de minderjarige] in haar sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt belemmerd. Dat de ontwikkeling van [de minderjarige] thans goed verloopt, maakt dit niet anders. De schade die voornoemd risico voor een gezonde ontwikkeling van [de minderjarige] kan opleveren weegt zwaarder dan het belang van [de minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking. De omstandigheid dat de zuster van [de minderjarige] wel door de man is erkend, leidt niet tot een ander oordeel.
2.8
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] heeft afgewezen.
Slotsom
2.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 september 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.D.S.L. Bosch en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 maart 2016 in bijzijn van de griffier.