Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2011, tussen de ouders die een affectieve relatie hebben gehad. De moeder had in eerste aanleg verzocht om een wijziging naar eenhoofdig gezag en een omgangsregeling. De rechtbank Overijssel had op 11 juni 2015 bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de moeder toekwam en een beperkte omgangsregeling voor de vader was vastgesteld. De vader ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met verzoek om de omgangsregeling uit te breiden en het gezag te herzien. De vrouw voerde verweer en stelde incidenteel hoger beroep in, waarbij zij de bekrachtiging van de eerdere beschikking vroeg.
Het hof oordeelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders, gezien de ernstige communicatieproblemen en de verstoorde relatie tussen hen. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was dat de moeder alleen met het gezag werd belast. Wat betreft de omgangsregeling, oordeelde het hof dat de vader de omgangsmomenten had nagekomen en dat de omgangsregeling diende te worden uitgebreid. Het hof stelde een gefaseerde omgangsregeling vast, waarbij de vader vanaf 1 oktober 2016 een zaterdag per maand met de minderjarige zou doorbrengen. De eerdere beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de omgangsregeling betrof, maar werd voor het overige bekrachtigd. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige.