Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de bepaling van het hoofdverblijf van een minderjarige zoon in een kort geding. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen de ouders, [appellante] en [geïntimeerde], die een gezamenlijke affectieve relatie hebben gehad. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de ouders gezamenlijk gezag over hun zoon hadden, maar de feitelijke woonsituatie was complex. De moeder, [appellante], vorderde in hoger beroep dat het vonnis van de voorzieningenrechter, waarin het hoofdverblijf van de zoon bij de vader, [geïntimeerde], was vastgesteld, werd vernietigd. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de relevante stukken zijn ingediend en de grieven zijn behandeld.
Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg de belangen van het kind voorop heeft gesteld en dat er geen geldige beslissing was over de hoofdverblijfplaats van de zoon. De voorzieningenrechter had de beslissing genomen op basis van de actuele situatie en de belangen van het kind, wat het hof heeft onderschreven. De moeder voerde aan dat de voorzieningenrechter niet had mogen afwijken van de eerdere beschikking, maar het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter de juiste afweging had gemaakt. De zorgen van de moeder werden serieus genomen, maar het hof vond het niet in het belang van de zoon om zijn hoofdverblijfplaats op korte termijn te wijzigen.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 8 maart 2016.