ECLI:NL:GHARL:2016:268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
200.161.779
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gezinsvoogd voor onterecht gemaakte zorgkosten in het kader van persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de gezinsvoogd, die in het kader van de zorg voor een minderjarige, [het kind], niet voldoende zorg heeft gedragen voor de naleving van de budgettaire kaders van het persoonsgebonden budget (pgb). [appellante], de moeder van [het kind], heeft in hoger beroep gesteld dat zij meer zorg heeft ingekocht dan door het pgb was gedekt, wat heeft geleid tot een eigen bijdrage van € 5.835,87. Het hof heeft vastgesteld dat de gezinsvoogd, [A.], haar zorgplicht heeft geschonden door niet adequaat toezicht te houden op de zorgverlening en de bijbehorende kosten. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een comparitie, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om nadere inlichtingen te verstrekken en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een schikking. De uitspraak van de kantonrechter, die de vordering van [appellante] had afgewezen, wordt in het hoger beroep opnieuw beoordeeld. Het hof benadrukt dat de gezinsvoogd verantwoordelijk is voor het bewaken van de budgettaire grenzen en dat het niet voldoende is om enkel zorg te contracteren zonder de financiële implicaties in acht te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.779
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 2976226)
arrest van 19 januari 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. M.J. Hoogendoorn,
tegen:
de stichting
Stichting William Schrikker Groep,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: WSG,
advocaat: mr. J.J. van Dort.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 3 september 2014 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
■ de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 december 2014,
■ de memorie van grieven, met twee producties,
■ de memorie van antwoord,
■ een akte van [appellante] met een productie en een antwoordakte van WSG.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
[appellante] is de moeder van [het kind], geboren op [geboortedatum] 2001. [het kind] (ook wel [het kind] gespeld) is op 14 oktober 2010 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (Utrecht) gesteld als bedoeld in artikel 1:254 BW (oud), welke ondertoezichtstelling enkele malen is verlengd. Mevrouw [A.], werkneemster van WSG (hierna: [A.]) is benoemd tot gezinsvoogdijmedewerker als bedoeld in artikel 44 Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (oud).
3.2
In verband met [het kind]’s beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid, gedrag en psychisch functioneren is voor hem zorg aangevraagd en toegekend als bedoeld in de destijds geldende Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: Awbz). Over 2011 had [het kind] aanspraak op de functies Begeleiding in dagdelen met vervoer voor vier dagdelen per week en Tijdelijk verblijf voor 1 dagdeel per week (productie 2 inleidende dagvaarding). Aan [het kind] is de zorg toegekend als persoonsgebonden budget (hierna: pgb) met [appellante] als budgethouder. [appellante] liet zich in financiële aangelegenheden en ter sanering van haar schulden bijstaan door mevrouw mr. [B.] te Utrecht.
3.3
De toegekende zorg werd vanaf 2 februari 2011 besteed aan begeleiding door de Stichting Barrage te Werkhoven voor een variabel aantal uren tegen een uurtarief van € 30 (productie 3 inleidende dagvaarding). Het vervoer werd verzorgd door Schoonhoven & Buytendijk te Utrecht. [appellante] heeft de zorgovereenkomst met de Barrage op 16 februari 2011 getekend (productie 3 inleidende dagvaarding).
3.4
WSG heeft [appellante] bij brief van 31 mei 2011 verzocht het beheer van het aan [het kind] toegekende pgb over te nemen. Daarvoor zou het nodig zijn om kopieën van indicatiebesluiten, toekenningsbeslissingen, zorgovereenkomsten, facturen en bankafschriften aan WSG te verstrekken. De brief bevat de volgende passage:
“ Wij realiseren ons dat het bovengenoemde verzoek een omvangrijk klus is. In overleg met de gezinsvoogd is afgesproken dat wij het beheer zo spoedig mogelijk overnemen. Voor het completeren van de overname hebben wij echter enige verwerkingstijd nodig. Wij verzoeken u daarom zo spoedig mogelijk de verzochte stukken aan ons aan te bieden. Indien dit niet mogelijk is verzoeken wij u dit tijdig aan te geven zodat wij dit met de gezinsvoogd kunnen bespreken en eventueel de beoogde overnamedatum kunnen uitstellen.”[appellante] wordt in de brief ook gevraagd een machtiging te tekenen ter effectuering van de beheerwisseling tegenover het zorgkantoor. Het overnemen van het beheer van het pgb is niet gerealiseerd.
3.5
[A.] heeft [B.] op 15 december 2011 het volgende geschreven:
“Het klopt dat ik druk bezig ben geweest met het aanvragen van een grotere pgb voor [het kind]. Waarschijnlijk gaat dit niet lukken wat inhoud dat jij deze betalingen kan blijven doen en het niet over genomen gaat worden door het PGB bureau van de WSG. 1 van de redenen is de bezuiniging op de PGB daarnaast zijn er problemen bij het PGB kantoor over betalingen rondom zijn PGB. Dit moet eerst opgelost zijn voordat er een aanvraag kan komen. Ook moet [appellante] allemaal formulieren van het verleden overhandigen. [appellante] kan deze formulieren niet meer vinden.”
3.6
[A.] heeft [B.] bij e-mail van 20 december 2011 onder meer geschreven dat zij vanaf mei/juni 2011 bezig is met uitbreiding van het pgb voor [het kind], dat zij over de periode daarvoor geen zicht had op het pgb en dat die periode hoort bij [appellante]. Zij eindigt de e-mail met de volgende zinnen:
“Ook nu is het nog steeds de bedoeling dat [appellante] dit zelf regelt met behulp van jou dmv betalingen. De verantwoordingsformulieren moeten dan ook niet naar mij aangezien het nog niet bij ons PGB kantoor zit.”
3.7
Aan [het kind] is voor 2012 een pgb toegekend van € 13.446,93 (productie 4 inleidende dagvaarding).
3.8
Op initiatief van [A.] is [het kind] vanaf 19 maart 2012 vier dagdelen per week begeleid door de Stichting Inaya Zorg te Utrecht. [appellante] heeft de zorgovereenkomst met Inaya Zorg op 19 oktober 2012 getekend (productie 2 memorie van grieven).
3.9
Uit de door [appellante] overgelegde facturen over 2012 blijkt dat [het kind] van de Barrage in januari 24 uur begeleiding heeft ontvangen, in februari en april telkens 33 uur, in mei 30 uur, in juni 28 uur, in oktober 15 uur en in november en december telkens 12 uur en van Inaya Zorg doorgaans 12 uur per week in de periode van 19 maart 2012 tot het eind van dat jaar.
3.1
[B.] heeft op 20 juni 2012 aan [A.] geschreven dat op de bankrekening van [appellante] nog ongeveer € 1.000 aan pgb staat en haar gevraagd of dat voldoende is en tot wanneer.
3.11
Het CIZ heeft bij besluit van 26 juni 2012 aan [het kind] zorg toegekend voor de functie Begeleiding groep voor vier dagdelen per week met vervoer, maar de aanvraag voor zorg in de functie Tijdelijk verblijf, inmiddels Kortdurend verblijf geheten, afgewezen (productie 8 inleidende dagvaarding).
3.12
WSG heeft voor [het kind] op 17 augustus 2012 een Plan van Aanpak Ondertoezichtstelling opgesteld (productie 14 conclusie van repliek). Uit dit plan van aanpak worden de volgende passages geciteerd:
9 Wat zijn per gewenste ontwikkelingsuitkomst de werkdoelen en de concrete afspraken?
(…)
Gewenste ontwikkelingsuitkomst 2:
[het kind] vertoont positief gedrag, zonder politiecontacten.
(…)
Ondersteuning: Wie doet wat
- Moeder en [het kind] krijgen ondersteuning van Inaya Zorg.
- Inaya zorg houdt de gezinsvoogd op de hoogte.
- Gezinsvoogd houdt contact met moeder, barrage en Inaya zorg.
(…)
10. Samenwerkingsafspraken en aandachtspunten
10.1
Welke samenwerkingsafspraken zijn gemaakt tussen de verschillende ingeschakelde ondersteuningsbronnen?
[het kind] en moeder krijgen ondersteuning van Inaya Zorg en leert hun de benodigde vaardigheden. Inaya Zorg informeert de gezinsvoogd van de ontwikkelingen binnen het gezin.”
3.13
[B.] heeft bij e-mail van 24 oktober 2012 [A.] geschreven dat er nog maar € 1.1317,38 in kas zit als pgb voor de rest van het jaar en haar gevraagd wat de indicatie voor [het kind] is geweest. Op 25 oktober 2012 heeft [A.] geantwoord dat zij zal zoeken in het dossier en dat zij nooit een pgb heeft aangevraagd en nooit een indicatie van het CIZ heeft ontvangen. [B.] heeft daarop gereageerd bij e-mail van 27 oktober 2012 met de vraag waarvan de zorgverlening door Inaya Zorg en het extra vervoer per taxi moet worden betaald als [A.] geen pgb heeft aangevraagd. [A.] heeft daarop als volgt geantwoord bij e-mail van 1 november 2012:
“Het zorgkantoor heeft mij destijds aangegeven dat er geen extra uren nodig waren. [het kind] krijgt zo’n hoog bedrag voor zijn PGB dat alle uren hiervoor ingekocht konden worden. Toen [het kind] alleen naar de Barrage ging moest er volgens het zorgkantoor veel geld overblijven. De nieuwe indicatie (die jij naar mij hebt verstuurd onlangs) is door het zorgkantoor gegeven op basis van de Barrage en Inaya Zorg.”

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[appellante] stelt dat zij in 2012 voor [het kind] meer zorg heeft ingekocht dan door de indicatie van het CIZ en door het pgb was gedekt en dat zij daardoor € 5.835,87 uit eigen middelen moet voldoen. Zij stelt dat het aan WSG is te wijten dat er meer zorg is ingekocht dan door het pgb gedekt en dat WSG daardoor onrechtmatig tegenover [het kind] heeft gehandeld. Zij vordert daarom in deze procedure € 5.835,87, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. WSG heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 3 september 2014 de vordering afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. [appellante] is onder aanvoering van een grief van dit vonnis in hoger beroep gekomen. WSG heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep.
4.2
Het hof leidt uit de stellingen van [appellante] af dat zij in deze procedure optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van [het kind]. Zij stelt dat [A.] haar zorgplicht als gezinsvoogd(ijmedewerker) heeft geschonden en dat WSG als werkgever op grond van artikel 6:170 lid 1 BW voor de door haar geleden schade aansprakelijk is.
4.3
Het is de taak van de gezinsvoogd om toezicht op de minderjarige te houden en ervoor te zorgen dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder hulp en steun worden geboden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden (artikel 1:257 lid 1 BW (oud)). [A.] heeft ten aanzien van [het kind] aan die taak onder meer invulling gegeven door naast de al bestaande zorgverlening door de Barrage het initiatief te nemen dat ook Inaya Zorg zorg zou gaan verlenen aan [het kind]. Met het oog daarop is een overeenkomst tussen [appellante] en Inaya Zorg gesloten voor Begeleiding gedurende vier dagdelen per week.
4.4
[A.] heeft ter bestrijding van de hiermee gemoeide kosten een aanvraag gedaan bij het CIZ voor de functies Begeleiding met vervoer voor vier dagdelen in de week en Kortdurend verblijf voor een dagdeel. Het hof gaat ervan uit dat de laatste functie zag op het verblijf bij de Barrage. Aangezien aan [het kind] voor de bestrijding van de kosten van zorgverlening voordien al een pgb was toegekend, is voor de daarop volgende periode ook een pgb toegekend. Uit de door [appellante] overgelegde betalingsoverzichten blijkt dat over de periode 26 juni tot en met 31 december 2012 het zorgkantoor een voorschot van € 2.665,98 + 2.738,13 = € 5.404,11 heeft uitgekeerd. Aan kosten van zorgverlening door de Barrage en Inaya Zorg en aan vervoerskosten zijn over de periode 1 juli tot en met december 2012 echter uitgegeven € 1.170 + 3.390 + 3.639,56 = € 8.199,56. De werkelijke kosten zullen nog iets hoger zijn, omdat de facturen van de Barrage over juli, augustus en september niet zijn overgelegd, terwijl [het kind] daar blijkens het rittenoverzicht van Schoonhoven & Buytendijk in die maanden wel is verbleven. De daadwerkelijk gecontracteerde zorg blijkt daarom hoger te zijn dan het beschikbare budget, hoewel het hof begrijpt dat de vervoerskosten worden vergoed op basis van de werkelijk gemaakte kosten en dus bij de afrekening kunnen leiden tot een verhoging van de subsidie.
4.5
Voor een deel is de overbesteding te verklaren uit het besluit van het CIZ van 26 juni 2012 waarin de functie Kortdurend verblijf voor één dagdeel niet is toegekend. Vanaf dat moment werd het verblijf in en het vervoer naar de Barrage niet meer vergoed door de Awbz-subsidie. Maar uit bestudering van het overige kostenpatroon blijkt dat de resterende gecontracteerde zorg ook duurder was dan het pgb toeliet. Eenzelfde beeld laat het eerste halfjaar over 2012 zien, hoezeer ook het aantal gesubsidieerde dagdelen (4 maal per week verblijf en eenmaal kortdurend verblijf) tot de start van de zorgverlening door Inaya Zorg in maart 2012 niet ten volle werd benut.
4.6
In het kader van de door haar te bieden hulp en steun aan [het kind] en [appellante] heeft [A.] blijkens de overgelegde e-mails uit december 2011 en blijkens haar aanvraag voor een indicatie voor [het kind] bij het CIZ - terecht - onderzocht welke zorg door professionele zorgverleners aan [het kind] zou moeten worden gegeven. Zij heeft daarvoor onder meer aanbevolen dat met Inaya Zorg een overeenkomst tot zorgverlening zou moeten worden gesloten. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden is het haar taak als gezinsvoogd om te bewaken dat de gecontracteerde zorg de beschikbare AWBZ-subsidie niet te boven gaat. Het is ook haar taak te bewerkstelligen dat zij afschriften ontvangt van indicatiebesluiten die zij heeft aangevraagd, zodat het haar niet kan overkomen dat zij eerst een half jaar na het nemen van een besluit een afschrift daarvan ontvangt van de schuldhulpverlener van de ouder, zoals in dit geval kennelijk is gebeurd (zie 3.13).
4.7
[A.] heeft zich, zo oordeelt het hof voorlopig, niet voldoende van haar taak gekweten. De gecontracteerde zorg met Inaya Zorg, de Barrage en Schoonhoven & Buytendijk lijkt het beschikbare budget ruimschoots te overtreffen, vooral over de periode na 26 juni 2012, toen de subsidie voor het verblijf bij de Barrage wegviel. Een en ander kan echter slechts worden vastgesteld op basis van de definitieve afrekening van het pgb over 2012. Het hof zal daarom een comparitie bevelen om daarover nadere inlichtingen te krijgen. [appellante] wordt uitgenodigd om ter voorbereiding op de comparitie alle indicatiebesluiten van het CIZ en alle beschikkingen van het zorgkantoor over de jaren 2011 en 2012 in het geding te brengen, desnoods door de besluiten bij deze instanties op te vragen. Als die besluiten daartoe aanleiding geven, wordt [appellante] uitgenodigd de door haar gevorderde schade te herberekenen.
4.8
WSG heeft aangevoerd dat [appellante] budgethouder van het pgb van [het kind] was en dat haar daarom geen verwijt kan worden gemaakt van de overschrijding van het pgb. Dit verweer lijkt niet op te gaan. De oorzaak van het probleem lijkt niet te schuilen in een ongenoegzame verantwoording van het pgb van [het kind], maar in het contracteren van zorg die de AWBZ-subsidie aan [het kind], die is toegekend in de vorm van een pgb, te boven gaat. Ten overvloede, als het al de verantwoording van het pgb zou raken, blijkt uit het dossier niet dat WSG zich voldoende heeft ingespannen om [appellante], gezien haar beperkte intellectuele capaciteiten, te assisteren bij het verlenen van een machtiging, opdat het pgb wordt toegekend aan WSG, zoals voorzien in artikel 2.6.3 lid 5 Regeling subsidies AWBZ (oud). Het alleen maar sturen van een brief met een bijgevoegde machtiging, zoals WSG op 31 mei 2011 heeft gedaan (zie 3.4), is onvoldoende.
4.9
Dat mogelijk [B.] als schuldhulpverlener van [appellante] het probleem van te veel gecontracteerde zorg ook heeft kunnen zien aankomen, zoals WSG aanvoert, maar [appellante] betwist, is in de verhouding tussen [appellante] en WSG niet relevant. In die verhouding komen eventuele nalatigheden van [B.] niet voor rekening van [appellante] bij de vaststelling van de aansprakelijkheid van WSG en de omvang daarvan. Uit de correspondentie tussen [A.] en [B.], die in § 3 is weergegeven, blijkt overigens dat tussen hen niet ter discussie staat dat [A.] zich ontfermt over de te contracteren zorg en de daarbij behorende indicatiestelling.
4.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen ([appellante] in persoon en WSG vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. F.J. de Vries, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.7 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met juni 2016 zullen opgeven op de
roldatum 2 februari 2016, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] de stukken als bedoeld in 4.7 in het geding dient te brengen en dat zij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, S.B. Boorsma en F.J. de Vries, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.