In deze zaak gaat het om een verzoek in het kader van een lopende echtscheidings- en boedelverdelingsprocedure. De appellant, de man, heeft een verzoek ingediend om bepaalde stukken over te leggen, zoals opgelegd door de rechtbank in een eerdere beschikking. De rechtbank Midden-Nederland had op 17 augustus 2015 een beschikking gegeven waarin de man werd veroordeeld om een aantal bescheiden bij brief over te leggen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de beschikking van de rechtbank een tussenbeschikking betreft, wat betekent dat er geen einduitspraak is gedaan over de rechtsvordering. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, aangezien dit aspect ambtshalve door het hof moet worden getoetst. De beslissing van het hof houdt in dat de man en de vrouw binnen respectievelijk twee en vier weken de gelegenheid krijgen om hun standpunten te verduidelijken. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat partijen hun uitlatingen hebben gedaan. Deze beschikking is gegeven op 29 maart 2016 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.