ECLI:NL:GHARL:2016:2872

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
200.115.218
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsonbekwaamheid van de testateur en de nietigheid van uiterste wilsbeschikkingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de vraag of de testateur, die op 9 december 2009 een testament heeft opgemaakt, wilsonbekwaam was ten tijde van het opmaken van dit testament. De appellanten, kinderen van de testateur, betwisten de geldigheid van het testament en stellen dat het testament niet de wil van hun vader weerspiegelt. Het hof heeft eerder een inlichtingencomparitie gelast om meer informatie te verkrijgen over de geestelijke toestand van de testateur en de omstandigheden waaronder het testament is opgesteld.

De feiten wijzen erop dat de testateur op verschillende momenten in de dagen voorafgaand aan het opmaken van het testament verward en gedesoriënteerd was. De appellanten wijzen op de korte tijdspanne waarin het testament is opgesteld en het feit dat de testateur niet zelf met de notaris heeft gesproken. De notaris heeft verklaard dat hij de wilsbekwaamheid van de testateur niet voldoende heeft kunnen vaststellen, wat leidt tot twijfels over de geldigheid van het testament.

Het hof concludeert dat de informatie over de wil van de testateur via verschillende schijven is doorgegeven en dat er onvoldoende verificatie heeft plaatsgevonden over de intenties van de testateur. Het hof oordeelt dat het testament niet de werkelijke wil van de testateur bevat en dat de appellanten in hun bewijs zijn geslaagd dat het testament nietig is. De broers van de testateur, die als geïntimeerden zijn opgetreden, krijgen de gelegenheid om tegenbewijs te leveren tegen deze stelling. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.115.218
(zaaknummer rechtbank Utrecht 285674)
arrest van 12 april 2016
in de zaak van
[appellante sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
en
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Wolkenfelt,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
en
4. [geïntimeerde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.G. Hees.
Appellanten worden in dit arrest mede aangeduid als [appellante sub 1] respectievelijk [appellant sub 2] . Geïntimeerden sub 1, 2 en 3 worden in dit arrest aangeduid als [geïntimeerde sub 1] , [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] en tezamen als ‘de broers’, en geïntimeerde sub 4 als [geïntimeerde sub 4] .

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 20 januari 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 22 juni 2015 gehouden inlichtingencomparitie;
- de akte uitlating van de zijde van de broers en [geïntimeerde sub 4] ;
- de akte uitlating na inlichtingencomparitie van de zijde van [appellant sub 2] en [appellante sub 1] , met producties
4 tot en met 7;
- de antwoordakte van de zijde van de broers en [geïntimeerde sub 4] .
1.3
Vervolgens hebben partijen (aanvullend) de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest van 20 januari 2015 heeft het hof een inlichtingencomparitie gelast voor het verkrijgen van nadere inlichtingen van met name [echtgenote van geïntimeerde sub 3] (de echtgenote van [geïntimeerde sub 3] ) over de gang van zaken ten aanzien van het testament op/rond 28 november 2009 en de geestesvermogens van erflater toentertijd en van de notarissen [notaris A] en [notaris B] over de gang van zaken rondom het (pogen tot) verlijden van het testament op 1 december 2009, respectievelijk 9 december 2009 en de geestesvermogens van erflater op die momenten. Die inlichtingencomparitie heeft plaatsgevonden op 22 juni 2015.
2.2
Het hof zal eerst kort een chronologisch overzicht geven van de gebeurtenissen op en rondom het tijdstip van passeren van het testament, zoals dat uit de stukken en de verklaringen van partijen en informanten valt te reconstrueren:
  • Op 27 november 2009 is [geïntimeerde sub 3] bij erflater in het ziekenhuis. Erflater geeft aan dat zijn testament veranderd moet worden. [geïntimeerde sub 3] begrijpt uit het gesprek met erflater dat het de bedoeling is dat [geïntimeerde sub 4] iets moet krijgen. Het medisch dossier vermeldt dat erflater op deze dag op diverse tijdstippen verward en gedesoriënteerd in tijd, plaats en persoon was.
  • Op 28 november 2009 is [echtgenote van geïntimeerde sub 3] bij erflater. Erflater vraagt of [geïntimeerde sub 3] het met haar nog heeft gehad over zijn geld. [echtgenote van geïntimeerde sub 3] geeft aan van [geïntimeerde sub 3] te hebben begrepen dat hij [geïntimeerde sub 4] in zijn testament wil opnemen. [echtgenote van geïntimeerde sub 3] maakt aantekeningen van het gesprek dat zij vervolgens met erflater heeft. Haar aantekeningen geeft ze door aan [geïntimeerde sub 3] , die deze vervolgens doorgeeft aan [geïntimeerde sub 1] .
  • [geïntimeerde sub 1] heeft op 30 november 2009 of 1 december 2009 telefonisch contact met het notariskantoor van mrs. [notaris A] en [notaris B] en faxt aan kandidaat-notaris [kandidaat-notaris C] gegevens door ten behoeve van het op te maken testament. Het notariskantoor stelt op grond daarvan een testament op. Een concept wordt niet verzonden, omdat het een spoedzaak betreft.
  • Op 1 december 2009 komt mr. [notaris A] naar erflater in het ziekenhuis. Hij heeft tot dat moment niet met erflater gesproken. Erflater is niet aanspreekbaar en mr. [notaris A] vertrekt onverrichter zake weer naar kantoor.
  • Op 8 december 2009 zegt erflater wederom tegen [geïntimeerde sub 3] en [echtgenote van geïntimeerde sub 3] dat zijn testament gewijzigd moet worden en hij verzoekt [echtgenote van geïntimeerde sub 3] dat te regelen. Zij vertelt hem dat de notaris op 1 december jl. al is geweest, maar dat hij toen sliep. Erflater geeft aan dat hij het alsnog geregeld wil hebben.
  • In de middag van 9 december 2009 is [echtgenote van geïntimeerde sub 3] in het ziekenhuis om te zien hoe het met erflater is. Die ochtend is er al telefonisch contact geweest met het notariskantoor en heeft het notariskantoor een concept van het testament aan [geïntimeerde sub 1] gemaild. Notaris mr. [notaris B] spreekt die middag telefonisch met erflater om vast te stellen of hij helder is. Erflater geeft daarbij aan dat hij wil dat de notaris langs komt. [echtgenote van geïntimeerde sub 3] is op het moment van dit telefonisch contact bij erflater aanwezig.
  • Om ongeveer 14.30 uur vertrekt mr. [notaris B] van zijn kantoor naar het ziekenhuis. Om ongeveer 14.45 uur wordt hij gebeld door [echtgenote van geïntimeerde sub 3] . Mr. [notaris B] bevindt zich op dat moment in de parkeergarage van het ziekenhuis. [echtgenote van geïntimeerde sub 3] geeft aan dat erflater ongeduldig is en moe. Erflater wil het zo mogelijk zelfs direct telefonisch afdoen. Mr. [notaris B] zegt binnen 10 minuten bij erflater te zullen zijn.
  • Bij binnenkomst spreekt mr. [notaris B] kort met erflater. Erflater geeft volgens de notaris desgevraagd aan dat hij weet waarvoor hij komt en erflater kan dit ook verwoorden; een wijziging van zijn testament. Ook geeft erflater desgevraagd aan het goed te vinden dat zijn broer [geïntimeerde sub 1] namens hem met de notaris heeft gebeld. Erflater wil gelijk tekenen, maar mr. [notaris B] spreekt eerst met een verpleegkundige (wie dit was is ongewis gebleven) over de toestand van erflater. Hij verneemt dat de medicijnen die erflater een week daarvoor kreeg, waarvan erflater verward werd, niet meer worden toegediend. Op uitdrukkelijk verzoek van erflater wordt diens testament door mr. [notaris B] met erflater verkort doorgenomen. Vervolgens vraagt hij naar eigen zeggen erflater meermalen of dit zijn wens is. Erflater noemt desgevraagd alle namen en weet dat het nieuwe testament gevolgen heeft voor de erfdelen van zijn kinderen. Om 15.08 uur wordt het testament door erflater en de notaris ondertekend.
  • Binnen een uur na het passeren van het testament heeft de behandelend psychiater Haldol voorgeschreven aan erflater. In het medisch dossier is om 15.41 uur vermeld dat erflater gedesoriënteerd is in tijd, plaats en persoon.
  • Later die dag bezoekt [appellante sub 1] haar vader en verneemt dan dat er een notaris bij haar vader langs is geweest. [appellante sub 1] noch [appellant sub 2] waren geïnformeerd over de wijziging van het testament.
2.3
De grieven I tot en met VI van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] hebben betrekking op de afwijzing van hun primaire vordering. Deze houdt in om voor recht verklaren dat het testament van
9 december 2009 van hun vader niet op de wil van hun vader berust, zodat het testament nimmer tot stand is gekomen. Kennelijk is bedoeld, en zo leest het hof de vordering, om voor recht verklaren dat het testament van 9 december 2009 van hun vader niet op de wil van hun vader berust, zodat het testament nietig is. Kort gezegd komen deze grieven er op neer dat uit de omstandigheden waaronder het testament is opgemaakt volgt dat het testament niet de wil van hun vader bevat. Zij wijzen daarbij meer in het bijzonder op de verwarde toestand van hun vader, het feit dat erflater niet zelf met de notaris heeft gesproken met betrekking tot de door te voeren wijzigingen in zijn testament maar dat deze afkomstig zijn van [echtgenote van geïntimeerde sub 3] , en de korte tijdspanne waarin het feitelijk passeren van de akte heeft plaatsgevonden. De broers en [geïntimeerde sub 4] voeren gemotiveerd verweer.
2.4
Het gaat in dit geding om de vraag of erflater ten tijde van het opmaken van zijn testament op 9 december 2009 wilsonbekwaam was. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaf van artikel 3:34 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 3:34 lid 1 BW volgt op artikel 3:33 BW, dat bepaalt dat een rechtshandeling een met de verklaring overeenstemmende wil vereist. Artikel 3:34 lid 1 BW luidt als volgt: “Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.” De tweede zin van lid 2 van artikel 3:34 BW bepaalt dat het ontbreken van wil een eenzijdige rechtshandeling die niet tot een of meer bepaalde personen was gericht, zoals uiterste wilsbeschikkingen, nietig maakt. Wie zich erop beroept dat bij de erflater in verband met een stoornis van diens geestesvermogens de wil tot het opmaken van de uiterste wilsbeschikking ontbrak, zal - gelet op de bewijsvermoedens van artikel 3:34 lid 1 BW (“geacht te ontbreken”) - ermee kunnen volstaan te stellen en zo nodig te bewijzen dat de erflater ten tijde van het opmaken van de uiterste wilsbeschikking leed aan een geestelijke stoornis en voorts dat deze stoornis toen een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsverklaring betrokken belangen belette ofwel dat de wilsverklaring onder invloed van de geestelijke stoornis is gedaan. Het hof zal hierna beoordelen of [appellant sub 2] en [appellante sub 1] dat bewijs hebben geleverd.
2.5
In zijn overwegingen zal het hof betrekken hetgeen partijen en overige betrokkenen - de notarissen en [echtgenote van geïntimeerde sub 3] - hebben verklaard, zulks in samenhang met de overgelegde passages uit het medisch dossier, het schriftje en aan de hand van de overige processtukken. Zowel [geïntimeerde sub 3] als [geïntimeerde sub 1] heeft verklaard dat erflater heeft gemeend dat zijn testament aanpassing behoefde. [geïntimeerde sub 3] heeft hierover bij gelegenheid van het pleidooi op 15 september 2014 verklaard dat erflater meerdere malen heeft gezegd dat hij [geïntimeerde sub 4] ook iets wilde nalaten. Concreet is daarbij een bedrag van € 20.000,- genoemd. Dit bedrag wilde erflater echter niet via de bank overmaken, aldus [geïntimeerde sub 3] ; hij wilde een en ander regelen in zijn testament. Tijdens de comparitie van 22 juni 2015 heeft [geïntimeerde sub 3] nogmaals verklaard dat erflater op 27 november 2009 heeft gezegd dat hij [geïntimeerde sub 4] iets wilde geven. De broers waren bij zijn weten niet in beeld. Ook voor [geïntimeerde sub 1] kwam het onverwacht dat de broers iets kregen, aldus zijn verklaring bij gelegenheid van het pleidooi op 15 september 2014.
2.6
De basis voor het komen tot wijziging van het testament ligt in het gesprek dat [echtgenote van geïntimeerde sub 3] op 28 november 2009 met erflater heeft gevoerd. Bij dit gesprek waren [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 1] niet aanwezig en [appellante sub 1] en [appellant sub 2] evenmin. In de aantekeningen die [echtgenote van geïntimeerde sub 3] van dit gesprek heeft gemaakt (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) staat onder meer:
(…)
-
[geïntimeerde sub 3] is vanmorgen nog geweest zei ik. Hij moest diep nadenken en toen wist hij het weer.
(...)
- Hij werd weer verwart en dacht dat ik het niet had kunnen vinden. (...)
  • Daarna keek hij me aan en vroeg of [geïntimeerde sub 3] het over zijn geld had gehad. Ik vertelde hem dat ik gehoord had dat hij [geïntimeerde sub 4] ook iets wilde nalaten en zei hem dat hij natuurlijk een goede vriend was geweest; als een broer.
  • Hij was bij volle bewustzijn toen hij zei dat de broers en [geïntimeerde sub 4] alle 4 een broers-deel moesten krijgen.
  • Ik zei hem dat [appellant sub 2] en [appellante sub 1] toch ook wat behoorde te krijgen, maar die zou hij ook zeker niet vergeten.
  • Hij begon weer over de belastingaftrek wat hij heel vervelend vond en over het feit dat hetgeen de (4) broers zouden krijgen aan [appellant sub 2] en [appellante sub 1] kon vervallen.
    Dit wilde hij persée niet. [Praat wel langzaam en moet goed nadenken, weet niet alle woorden meer te vinden].
  • Ik heb voorgesteld om een notaris in de arm te nemen en dat wilde hij graag. Als het maar géén 3 weken ging duren, want dan was hij er waarschijnlijk niet meer.
  • Ik zou [geïntimeerde sub 3] / [geïntimeerde sub 1] aansporen om het zsm te regelen. Mocht er niemand te regelen zijn dan heb ik voorgesteld om nog op internet te zoeken naar een standaard formule. Hij wil ook graag weten hoe het zit met broers/vriend over nalatenschap en belasting; misschien na te vragen bij notaris of intern.”
(…)
2.7
Blijkens het proces-verbaal van de inlichtingencomparitie van 22 juni 2015 heeft [echtgenote van geïntimeerde sub 3] verklaard (blad 2):
(…)
Er was een schriftje, daar heb ik niets in geschreven. Ik heb het voor [geïntimeerde sub 3] opgeschreven. Ik heb dat op 28 november zelf opgeschreven en dezelfde dag aan [geïntimeerde sub 3] doorgegeven.
(…)
en (blad 4):
(…)
Op 28 november heeft [erflater](hof: erflater)
ook tegen mij gezegd dat hij wilde dat broer [geïntimeerde sub 1] executeur was.
(…)
en (blad 5):
(…)
[erflater] sprak over fifty-fifty. Hij wilde dat [geïntimeerde sub 4] ook het broersdeel kreeg. Het leek mij logisch dat het dan een kwart van de helft zou zijn. Ik weet niet meer precies hoe hij dit heeft gezegd. Hij wilde het fifty-fifty voor de kinderen en de broers en [geïntimeerde sub 4] kreeg een broersdeel. De broers deden veel voor hem, dus ik vond het ook niet raar.
(…)
In haar e-mailbericht aan [appellante sub 1] en [appellant sub 2] van 27 december 2009 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) schrijft [echtgenote van geïntimeerde sub 3] :
(…)
Ik had alles opgeschreven op die dag wat je vader zei. Dat had ik gedaan voor [geïntimeerde sub 3] , omdat hij zelf dat weekend misschien niet zou kunnen komen.”
(…)
2.8
[echtgenote van geïntimeerde sub 3] heeft verder verklaard dat zij haar bevindingen naar aanleiding van haar gesprek met erflater heeft doorgegeven aan [geïntimeerde sub 3] , waarna zij niet meer betrokken is geweest bij het opstellen van (het concept van) het testament. Hoe zij haar bevindingen aan [geïntimeerde sub 3] heeft doorgegeven is niet duidelijk, maar het hof gaat er - gelet op haar bovenvermelde verklaringen - van uit dat zij de door haar gemaakte aantekeningen aan [geïntimeerde sub 3] heeft gegeven, mogelijk met een mondelinge toelichting. [geïntimeerde sub 3] heeft vervolgens aan [geïntimeerde sub 1] doorgegeven wat er in het testament moest komen, waarbij niet duidelijk is op welke wijze deze informatie aan [geïntimeerde sub 1] is verstrekt. [geïntimeerde sub 1] heeft vervolgens telefonisch contact gehad met het notariskantoor en daarbij gesproken met de kandidaat-notaris [kandidaat-notaris C] . Tevens heeft [geïntimeerde sub 1] een fax gezonden aan het notariskantoor (productie 22 bij conclusie na comparitie van de zijde van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] , roldatum 27 april 2011) waarin de erfdelen, de namen en geboortedata van de beoogde erfgenamen en de aanwijzing van de executeur zijn vermeld. Aan de hand van het telefonisch contact van [geïntimeerde sub 1] en de gezonden fax is door het notariskantoor het testament in concept opgemaakt. In het testament zijn de broers en [geïntimeerde sub 4] ieder voor een achtste gedeelte tot erfgenaam benoemd, dit terwijl erflater er blijkens de verklaringen van [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 1] voorheen jegens hen geen blijk van heeft gegeven de broers iets na te zullen laten, laat staan hen tot erfgenaam te benoemen. Wel heeft erflater tegen hen gezegd iets aan [geïntimeerde sub 4] te willen nalaten. Op zichzelf kunnen [appellante sub 1] en [appellant sub 2] zich daarin vinden, zij het dat erflater daar met hen nimmer over heeft gesproken. Ten aanzien van [geïntimeerde sub 4] is ook concreet een bedrag van
€ 20.000,- genoemd. Erflater heeft dit niet per bank willen overmaken, omdat hij er kennelijk vanuit ging dat dit na zijn overlijden weer teruggedraaid zou/kon worden, aldus de verklaring van [geïntimeerde sub 3] . Gelet op deze verklaringen had een legaat ten behoeve van [geïntimeerde sub 4] ten bedrage van
€ 20.000,- eerder in de rede gelegen, maar dit is nimmer in een gesprek met of een uitlag aan de erflater aan de orde gesteld. Eerst en enkel in het gesprek met [echtgenote van geïntimeerde sub 3] heeft erflater kennelijk gezegd dat de broers en [geïntimeerde sub 4] ‘een broersdeel’ (wat dat ook moge zijn) zouden moeten krijgen en dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] ‘niet zouden worden vergeten’. Hoe dit vorm zou moeten krijgen blijkt niet uit de hiervoor aangehaalde passage uit de aantekeningen van [echtgenote van geïntimeerde sub 3] . Het hof merkt daarbij op dat behoudens de aangehaalde passage de nalatenschap van erflater niet meer aan de orde is in de overgelegde aantekeningen. Ook blijkt daaruit niet dat erflater zelf een fifty-fifty verdeling voor ogen stond of dat [geïntimeerde sub 1] tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd zou moeten worden. Wat erflater met ‘een broersdeel’ bedoelde is door geen van betrokkenen nagevraagd. Nu de wet de term broersdeel niet kent had dit echter wel in de rede gelegen. [echtgenote van geïntimeerde sub 3] heeft ter gelegenheid van de inlichtingencomparitie verklaard dat het haar logisch leek dat de broers en [geïntimeerde sub 4] ieder een vierde van de helft zouden krijgen. De term ‘broersdeel’ is derhalve door [echtgenote van geïntimeerde sub 3] aldus geïnterpreteerd als zouden de broers en [geïntimeerde sub 4] erfgenaam worden, zonder dat door haar expliciet is nagevraagd bij erflater of dit ook zijn bedoeling was.
2.9
Met het aldus opgemaakte testament is mr. [notaris A] op 1 december 2009 naar het ziekenhuis getogen. Hij had tot dan niet met erflater gesproken, noch telefonisch, noch in persoon. Ook in het ziekenhuis heeft hij niet inhoudelijk met erflater gesproken nu deze niet aanspreekbaar was. Op 9 december 2009 heeft mr. [notaris B] met hetzelfde concept erflater in het ziekenhuis bezocht. Hij heeft toen summierlijk de wilsbekwaamheid van erflater vastgesteld, zoals volgt uit de uitspraak van het hof Amsterdam (notariskamer) van 20 december 2011 (productie 1 bij faxbericht van mr. Wolkenfelt van 16 januari 2013). Ten aanzien daarvan is de notaris een verwijt gemaakt en hem de maatregel van waarschuwing opgelegd. Daartoe heeft (de notariskamer in) het hof Amsterdam overwogen dat mr. [notaris B] niet de in dit geval vereiste extra oplettendheid bij het vaststellen dat de door hem in het testament opgenomen wilsbeschikking ook werkelijk overeenstemt met de wil van de erflater. Mr. [notaris B] is daarbij onder meer aangerekend dat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij beschikte over een medische verklaring van een arts of verpleegkundige aangaande de geestelijke gesteldheid van erflater en dat hij geen - aantoonbaar - nader onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflater.
2.1
Mr. [notaris B] heeft verklaard niet alles met erflater te hebben besproken, maar zich op uitdrukkelijk verzoek van erflater te hebben beperkt tot een verkorte bespreking van diens testament. Over de wijze waarop dit exact is gegaan heeft hij geen duidelijkheid willen verschaffen. Zo is niet duidelijk geworden of hij open vragen heeft gesteld aan erflater en in welke bewoordingen erflater voorafgaand aan het ondertekenen zijn uiterste wil aan de notaris kenbaar heeft gemaakt. Gelet op de verklaring van notaris [notaris B] op dit laatste punt dat hij erflater heeft gevraagd of ‘dit zijn wens was’, de zeer korte tijdsduur waarbinnen de ondertekening heeft plaatsgevonden (om 14.45 uur was mr. [notaris B] in de parkeergarage van het ziekenhuis, om 15.08 uur is het testament verleden) en het gegeven dat erflater vermoeid was en langzaam sprak, bestaat er naar het oordeel van hof gerede twijfel of daarvan sprake is geweest. Desgevraagd heeft mr. [notaris B] wel verklaard dat de mogelijkheid van legaten of andere alternatieven in ieder geval niet met erflater zijn besproken. Wel heeft erflater kennelijk de namen van zijn kinderen, zijn broers en die van [geïntimeerde sub 4] kunnen noemen. Of daarbij is gezegd in welke hoedanigheid en voor welke delen die genoemde personen in het testament zouden moeten worden opgenomen is niet helder. In ieder geval staat wel vast dat geen uitgebreide inhoudelijke bespreking met erflater heeft plaatsgevonden waarbij alle rechtsgevolgen van de nieuwe erfstelling en de executeursbenoeming met erflater zijn doorgenomen, niet door de broers, niet door [geïntimeerde sub 4] , niet door [echtgenote van geïntimeerde sub 3] en niet door de notarissen. Mr. [notaris B] en de broers zijn er over en weer vanuit gegaan dat de ander het concept met erflater zou bespreken. Ook uit de aantekeningen van [echtgenote van geïntimeerde sub 3] blijkt dat erflater ten tijde van dit gesprek met haar langzaam sprak, goed moest nadenken en niet alle woorden wist te vinden. Uit het medisch dossier komt verder naar voren dat erflater in de dagen voorafgaand aan het ondertekenen van het testament vaak verward was. Op de dag van het ondertekenen staat daarin vermeld dat erflater gedesoriënteerd is in tijd, plaats en persoon. Ten tijde van het tekenen van het testament was erflater moe, wilde hij het snel geregeld hebben en sprak hij langzaam. Diezelfde middag, kort na het ondertekenen van de akte, heeft een psychiater erflater bezocht en hem Haldol (een antipsychoticum) voorgeschreven.
2.11
Van al deze gebeurtenissen is niets in het schriftje, dat de familie in het ziekenhuis bijhield, opgeschreven. Dat is opvallend nu het schriftje een veelheid aan gebeurtenissen en opmerkingen omtrent de geestelijke staat van erflater bevat en zich niet tot enkel beperkt tot een verslaglegging van hetgeen erflater heeft gegeten en gedronken. De broers en [echtgenote van geïntimeerde sub 3] hebben hierover verklaard dat de gebeurtenissen rondom de totstandkoming van het testament niet bewust niet zijn vastgelegd in het schriftje, hetgeen door [appellante sub 1] en [appellant sub 2] echter in twijfel wordt getrokken vanwege de zwaarwegende consequenties. Wat hier ook van zij, vast staat dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] op geen enkele wijze bij het wijzigen van het testament zijn betrokken en hiervan slechts achteraf op de hoogte zijn gekomen.
2.12
Het hof is, alles overziend en daarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, voorshands van oordeel dat erflater wel de wil had om iets ten aanzien van zijn nalatenschap te regelen, in het bijzonder om [geïntimeerde sub 4] daarin te betrekken, maar niet dat die wil overeenstemt met hetgeen is opgenomen in het testament van 9 december 2009. De informatie voor het wijzigen van het testament is via verschillende schijven ( [echtgenote van geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 3] , [geïntimeerde sub 1] , de kandidaat-notaris) bij de notaris terechtgekomen en gaandeweg geïnterpreteerd en nader (juridisch) vormgegeven zonder enige voorlichting aan erflater over alle mogelijkheden en (fiscale) consequenties. Tot 28 november 2009 heeft erflater nooit te kennen gegeven dat de broers in zijn testament dienden te worden opgenomen: [echtgenote van geïntimeerde sub 3] heeft een aantekening van een dergelijke strekking gemaakt naar aanleiding van een gesprek van haar met erflater op die dag, maar een verificatie of dat werkelijk de bedoeling van erflater was heeft daarna niet meer plaatsgevonden, behoudens (wellicht) door mr. [notaris B] , die echter geen verklaring heeft afgelegd omtrent de bewoordingen van erflater waarmee dat zou zijn geschied. Het uiteindelijke eindresultaat (het testament) en de (rechts)gevolgen daarvan zijn niet, althans in onvoldoende mate met erflater besproken en teruggekoppeld. Dat had echter gelet op de wijze van totstandkoming van het testament wel in de rede gelegen. Dat een zaak (vermeend) spoed behoeft doet daar niet aan af; eerder nog noopt dit juist tot een gedegen verificatie bij het passeren van het testament. Van belang voor het hof is voorts dat kort na het ondertekenen van de akte de psychiater Haldol heeft voorgeschreven. Dat is een antipsychoticum dat weliswaar, zo hebben de broers en [geïntimeerde sub 4] betoogd, ook bij andere klachten wordt voorgeschreven, maar gelet op de medische geschiedenis van erflater en de vaststelling door een arts van een mogelijk stil delier hoogstwaarschijnlijk is voorgeschreven in verband daarmee. Erflater heeft gelet op al die omstandigheden de inhoud en gevolgen van het door anderen opgemaakte en gedicteerde testament niet kunnen doorgronden en overzien. Naar het voorlopig oordeel van het hof staat voldoende vast dat het testament niet de wil van erflater bevat, maar hooguit een interpretatie van de door anderen veronderstelde wil van erflater. Een en ander heeft tot gevolg dat [appellante sub 1] en [appellant sub 2] naar het oordeel van het hof voorshands zijn geslaagd in hun bewijs dat hetgeen is opgetekend in het testament van 9 december 2009 niet op de wil van erflater berust en zodat het testament nietig is.
2.13
De broers en [geïntimeerde sub 4] hebben (tegen)bewijs aangeboden door middel van het doen horen van henzelf, [echtgenote van geïntimeerde sub 3] , notaris [notaris B] , [appellant sub 2] en [appellante sub 1] en medisch personeel, waaronder [medisch personeel A] . Het hof zal de broers en [geïntimeerde sub 4] toelaten tot onderstaand tegenbewijs.
2.14
Het hof zal verder iedere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
laat de broers en [geïntimeerde sub 4] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [appellant sub 2] en [appellante sub 1] dat uit de omstandigheden waaronder het testament van erflater is opgemaakt volgt dat dit niet diens wil bevat en dat het testament daarom nietig is;
bepaalt dat, indien de broers en [geïntimeerde sub 4] dat bewijs door middel van het doen horen van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. K.J. Haarhuis, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door het hof vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen in persoon bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat de broers en [geïntimeerde sub 4] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van henzelf, van [appellant sub 2] en [appellante sub 1] , van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de
roldatum 26 april 2016, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zal worden vastgesteld;
bepaalt dat de broers en [geïntimeerde sub 4] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.J. Haarhuis, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.