In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 december 2015 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een pleegzorgvoorziening was verleend tot uiterlijk 30 april 2016. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de machtiging af te wijzen of de duur ervan te beperken.
De vader en de gecertificeerde instelling (GI) hebben de verzoeken van de moeder bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een belast verleden heeft en lijdt aan het foetaal alcoholsyndroom, wat haar vermogen om voor [de minderjarige1] te zorgen ernstig beïnvloedt. Ondanks verschillende vormen van hulpverlening is de situatie van de moeder niet verbeterd, wat heeft geleid tot zorgen over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1].
Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en nog steeds zijn. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij in staat is om [de minderjarige1] een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. De plaatsing van [de minderjarige1] bij de vader, die goed voor hem zorgt, wordt voortgezet in afwachting van verder onderzoek door Pleegzorg Flevoland. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de bepaling dat de machtiging ook kan worden gebruikt voor de plaatsing bij de vader.