Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
advocaat in eerste aanleg mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden,
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- dat de man met ingang van 1 januari 2015 maandelijks aan de vrouw en steeds bij
vooruitbetaling dient te voldoen een nog naar 2016 te indexeren kinderbijdrage voor
[de minderjarige1] van € 210,40, alsmede een nog naar 2016 te indexeren kinderbijdrage voor
[de minderjarige2] van € 266,97 per maand, althans een zodanig bedrag en met een
zodanige ingangsdatum als het hof juist acht.
3.De vaststaande feiten
- [de minderjarige1] , geboren te [A] [in] 2000 (hierna: [de minderjarige1] ) en
- [de minderjarige2] , geboren te [A] [in] 2003 (hierna:
[de minderjarige2] ).
vrouw is verschuldigd.
1 januari 2015 wordt bepaald op € 35,- per kind per maand met de bepaling dat al hetgeen de man met ingang van 1 januari 2015 meer heeft betaald dan het bedrag van € 35,- per kind per maand door de vrouw niet hoeft te worden terugbetaald.
4.4. De omvang van het geschil
- de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het bijzonder op het punt van het
kindgebonden budget;
- de draagkracht van de man en verdeling van de draagkracht over de
onderhoudsgerechtigden naar rato van hun behoefte en in dat kader ook de behoefte
van [de minderjarige4] ;
- de zorgkorting.
- de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het bijzonder op het punt van het
kindgebonden budget en bijzondere kosten voor [de minderjarige2] ;
- de behoefte van [de minderjarige4] ;
- de verdeling van de draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de
onderhoudsgerechtigden;
- de zorgkorting;
- de motivering van de bestreden beschikking;
- de uitkomst van de berekening c.q. vermeerdering van het verzoek van de vrouw.
70% [NBI - (0,3xNBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten, en dat van het bedrag dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
(€ 441,- + € 1.237,-). Dat totale NBI van € 1.678,- per maand correspondeert in de draagkrachtformule 70% [NBI - (0,3xNBI + € 875,-)] met een draagkracht van afgerond
€ 210,- per maand. De draagkracht van de vrouw dient over drie kinderen te worden verdeeld ( [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ). Bij gebrek aan andersluidende gegevens gaat het hof in dit verband uit van gelijke behoefte van de kinderen. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft de vrouw dus een draagkracht beschikbaar van afgerond € 140,- per maand in totaal voor beide kinderen.
€ 333,- per maand voor de helft toegerekend aan beide ouders, zijnde per ouder € 166,50,- per maand. Dat betekent dat een deel van de zorgkorting niet kan worden verzilverd. Het deel van de zorgkorting dat wel in mindering kan worden gebracht op de draagkracht van de man bedraagt € 166,50,- (€ 333,- minus € 166,50,-).
6.De slotsom
7.De beslissing
1 januari 2015 op € 165,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken;