ECLI:NL:GHARL:2016:2930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
200.180.175/01 en 200.180.175/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, geboren uit een huwelijk tussen een Nederlandse vader en een Ecuadoraanse-Spaanse moeder. De ouders zijn in 2006 in Ecuador getrouwd en hebben in 2008 hun dochter gekregen. Na de breuk in 2009 heeft de minderjarige tot 2013 bij de moeder in Ecuador gewoond, maar sindsdien woont zij bij de vader en zijn stiefmoeder in Nederland. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015 aangevochten, waarin het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem was bepaald en een zorgregeling was vastgesteld. De vader verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking, terwijl de moeder in incidenteel hoger beroep ging en vroeg om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2016 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook aanwezig. De GI heeft zorgen geuit over de opvoedingssituatie van de minderjarige, die onder toezicht staat. Het hof heeft vastgesteld dat er al langere tijd strubbelingen zijn tussen de ouders over de zorgregeling en het hoofdverblijf van de minderjarige. De GI heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, gezien de stabiliteit die dit biedt voor de minderjarige.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de zorgregeling gewijzigd, waarbij de moeder nu één weekend per veertien dagen omgang heeft met de minderjarige. Het hof heeft benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is dat de ouders hun rol als verzorgende en niet-verzorgende ouder accepteren en dat er rust komt in haar leven. De ouders zijn aangespoord om samen te werken in de opvoeding en zorg voor hun dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.180.175/01 en 200.180.175/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/151654 / FA RK 14-2844)
beschikking van de familiekamer van 7 april 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. Jans, kantoorhoudend te Groningen,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.H. Jansen, kantoorhoudend te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord | Groningen,
kantoorhoudend te Groningen,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 9 december 2014 en 8 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 november 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 september 2015. De vader verzoekt het hof bij dat beroepschrift, dat gewijzigd is bij aanvullend beroepschrift, tevens verzoek schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad, ingekomen ter griffie van het hof op 11 december 2015, om bij (tussen)beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 8 september 2015 te schorsen en geschorst te houden totdat:
primair: er uitspraak is gedaan door het hof in deze beroepsprocedure;
subsidiair: de politie haar onderzoek naar aanleiding van de aangifte heeft afgerond;
nog meer subsidiair: de GI haar onderzoek heeft afgerond;
2. te bepalen dat als en indien de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst zoals onder 1 van het petitum verzocht - voor zolang de schorsing duurt - er geen omgang plaatsvindt tussen de moeder en [de minderjarige] , althans alleen en onder begeleiding van een professionele hulpverlener onder diens alsdan aan te geven voorwaarden en condities;
3. indien vast komt te staan dat er geen sprake is van mishandeling van [de minderjarige] door de moeder te bepalen dat een zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige] wordt vastgesteld, inhoudende dat de moeder gerechtigd is [de minderjarige] bij zich te ontvangen - in die zin dat zij [de minderjarige] haalt en brengt - een weekend in de veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot en met zondag 17.00 uur alsmede gedurende een gedeelte van de schoolvakanties en feestdagen, dit laatste in onderling overleg door de ouders af te spreken;
te bepalen dat ten aanzien van de zorgregeling van [de minderjarige] - naast het bovenstaande - eveneens wordt vastgesteld dat de moeder een dag per week zorgdraagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] van en naar haar sportactiviteiten alsmede het bijwonen van deze activiteiten;
4. indien komt vast te staan dat sprake is van mishandeling van [de minderjarige] door de moeder te bepalen dat tussen de moeder en [de minderjarige] geen omgang plaatsvindt, althans alleen en onder begeleiding van een professionele hulpverlener onder diens alsdan aan te geven voorwaarden en condities.
2.2
Bij verweerschrift tevens houdende een incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie van het hof op 28 december 2015, heeft de moeder het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden en verzocht de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren althans de verzoeken van de vader af te wijzen met het verzoek de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
primair: het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen, waarbij [de minderjarige] in [B] naar school gaat en een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en [de minderjarige] van twee weekenden per drie weken van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de ouders [de minderjarige] brengen, althans een zodanige zorgregeling vast te stellen zoals het hof juist acht;
subsidiair: voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader moet blijven, de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015 te bekrachtigen ten aanzien van de omvang van de zorgregeling en aanvullend te bepalen dat de moeder [de minderjarige] vrijdagmiddag van school haalt en de vader [de minderjarige] zondagmiddag om 17.00 uur weer bij de moeder ophaalt.
2.3
Ter griffie van het hof zijn voorts binnengekomen:
- een brief van 17 november 2015 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad);
- een brief van 17 december 2015 met bijlagen van de GI;
- een journaalbericht van 30 december 2015 met bijlage van mr. Jans;
- een fax van 7 maart 2016 met bijlagen van de raad;
- een fax van 9 maart 2016 met bijlage van mr. Jans.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2016 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De moeder is ter zitting tevens bijgestaan door mw. [C] , beëdigd tolk in de Spaanse taal (Wbtv-nummer [0000] ).
Mw. [D] (jeugdzorgwerker) is namens de GI verschenen. Namens de raad is, in het kader van zijn adviserende taak, dhr. [E] verschenen.
Daarnaast waren - met toestemming van het hof - mw. [F] (hierna: de stiefmoeder) en dhr. [G] (hierna: de stiefvader) ter zitting aanwezig.

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2006 in Ecuador met elkaar gehuwd. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Ecuadoraanse en de Spaanse nationaliteit.
3.2
Uit het - inmiddels ontbonden - huwelijk van de ouders is [in] 2008 te [A] de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren. [de minderjarige] heeft de Nederlandse en de Spaanse nationaliteit.
3.3
De ouders zijn van rechtswege met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] belast (gebleven).
3.4
[de minderjarige] heeft van 2009 (het moment waarop de samenwoning tussen de ouders is verbroken) tot 2013 in Ecuador bij de moeder gewoond. [de minderjarige] woont sinds 12 augustus 2013 in Nederland bij de vader en de stiefmoeder.
3.5
[de minderjarige] staat sinds 15 maart 2015 onder toezicht van de GI.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De vader heeft bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 15 oktober 2014, verzocht de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] aan de vader toe te wijzen met dien verstande dat de moeder [de minderjarige] een keer per veertien dagen gedurende een weekend bij zich zal hebben (van vrijdag 17.00 uur tot en met maandag 17.00 uur) waarbij [de minderjarige] door haar wordt gebracht en gehaald, gelijk ook het verblijf van [de minderjarige] tijdens (wettelijk erkende) zon- en feestdagen en vakanties door de ouders in onderling overleg overeen te komen, gelijk dat ook het geval is ten aanzien van verjaardagen van familieleden en andere speciale dagen.
4.2
De moeder heeft bij verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 14 november 2014, verzocht de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vader af te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder en te bepalen dat de vader omgang heeft met [de minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en de helft van de feestdagen, waarbij het halen en brengen van [de minderjarige] tussen partijen wordt verdeeld.
4.3
Bij beschikking van 9 december 2014 heeft de rechtbank de (definitieve) beslissingen met betrekking tot het hoofdverblijf en de zorgregeling aangehouden en - totdat nader wordt beslist - een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de moeder gerechtigd is [de minderjarige] gedurende ieder weekend bij zich te ontvangen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende een gedeelte van de schoolvakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg af te spreken. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het ONS-traject.
4.4
Bij de bestreden beschikking, welke uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader bepaald en een zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastgesteld, inhoudende dat de moeder gerechtigd is [de minderjarige] gedurende ieder weekend bij zich te ontvangen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende een gedeelte van de schoolvakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg af te spreken.

5.De motivering van de beslissing

de omvang van het geschil
5.1
Het hof stelt vast dat mr. Jans ter zitting namens de vader het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking heeft ingetrokken. Dit verzoek wordt derhalve niet langer gehandhaafd. Het hof zal voornoemd verzoek (bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.180.175/02) daarom afwijzen.
5.2
Mr. Jans heeft ter zitting aangegeven in de hoofdzaak (bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.180.175/01) zijn verzoek in hoger beroep te wijzigen, in afwijking van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.1 staat opgenomen.
Ter zitting is - samengevat - verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat een zorgregeling heeft te gelden, waarbij er één weekend per veertien dagen sprake is van omgang tussen de moeder en [de minderjarige] van vrijdag 15.00 uur tot en met zondag 17.00 uur, alsmede gedurende een gedeelte van de schoolvakanties en feestdagen, dit laatste in onderling overleg door de ouders af te spreken. Daarnaast heeft de vader verzocht te bepalen dat de moeder een dag per week zorg draagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] van en naar haar sportactiviteiten alsmede het bijwonen van deze activiteiten.
5.3
Ook mr. Jansen heeft ter zitting aangegeven het verzoek in hoger beroep voor wat betreft de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat zij verzoekt een zorgregeling vast te stellen tussen de niet-verzorgende ouder en [de minderjarige] van drie weekenden per vier weken.
5.4
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof op voornoemd gewijzigd verzoek van de vader en de moeder zal beslissen en het door de vader en de moeder meer of anders verzochte zal afwijzen.
het hoofdverblijf van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige]
5.5
Tussen de ouders zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] .
5.6
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.7
Vast is komen te staan dat er al langere tijd sprake is geweest van strubbelingen tussen de (stief)ouders over de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] en het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader, onder meer door het verhaal van [de minderjarige] dat haar moeder haar zou slaan. Naar aanleiding van het verhaal van [de minderjarige] alsmede de strubbelingen tussen de (stief)ouders heeft de GI op 15 december 2015 een SOS-bijeenkomst geïnitieerd waar alle zorgen over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] zijn besproken. In januari en februari 2016 hebben wederom gesprekken plaatsgevonden. Tijdens die gesprekken hebben de ouders en de stiefouders eindelijk samen om tafel gezeten. De GI heeft het verhaal over het vermeende slaan van [de minderjarige] door de moeder een andere wending gegeven, nu dit - waar of niet waar - aangeeft dat dit nog jonge meisje (zij is thans 7 jaar oud) behoorlijk in de knel zit. De ouders lijken zich hier bewust van te worden en door hen worden inmiddels goede stappen gezet. Zij laten de kwestie over het vermeende slaan in overleg met de jeugdzorgwerker verder rusten. Weliswaar is de onderlinge communicatie tussen de ouders nog erg pril en kwetsbaar, doch de ouders laten zien dat zij in het belang van [de minderjarige] proberen te handelen door de overdracht van [de minderjarige] nu thuis te laten plaatsvinden en dan samen een kopje koffie te drinken en met elkaar te praten over hoe één en ander (bijvoorbeeld de omgang) is verlopen.
5.8
De GI heeft aangegeven dat [de minderjarige] op meerdere vlakken laat zien dat zij in de knel zit. Zij wil haar beide ouders tevreden stellen. Zij is bij de moeder dan ook een ander meisje dan bij de vader. Op school worden door [de minderjarige] lage CITO-scores gehaald. Hoewel [de minderjarige] bijna 8 jaar oud is, zit zij nog steeds niet in groep 3. [de minderjarige] laat een flinke achterstand zien in haar Nederlandse taal. Om zicht te krijgen op de ontwikkeling van [de minderjarige] en het inzetten van de voor haar noodzakelijke hulpverlening dient er volgens de GI onderzoek naar [de minderjarige] te worden gedaan. Echter, alvorens daartoe kan worden overgegaan dient er duidelijkheid te komen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , aldus de GI. De GI acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader en de stiefmoeder houdt. De GI is door middel van een ondertoezichtstelling al ruim een jaar bij het gezin van de vader en de stiefmoeder betrokken en daarnaast is er in het gezin opvoedingsondersteuning ingezet. Volgens de GI komen er geen signalen binnen over dat het in dit gezin voor [de minderjarige] niet veilig zou zijn. [de minderjarige] wil zelf ook bij de vader en de stiefmoeder blijven wonen, hetgeen zij ook aan de moeder heeft laten weten. De moeder geeft op dit moment echter wisselende signalen aan [de minderjarige] af, ingegeven door haar eigen wens dat [de minderjarige] weer bij haar zal komen wonen. Dit is niet het belang van [de minderjarige] . Door de ouders dient te worden toegewerkt naar een acceptatieproces. De GI heeft om een verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verzocht.
5.9
De raad heeft ter zitting aangegeven dat de raad bij de voorbereiding van de zaak voor deze zitting grote zorgen heeft gehad over de opvoedingssituatie van [de minderjarige] . Zelfs dermate dat de raad heeft overwogen een verzoek tot uithuisplaatsing in te dienen dan wel nader onderzoek te gaan verrichten. Deze zorgen zijn ter zitting iets afgenomen omdat uit de informatie van de GI ter zitting blijkt dat er een positieve ontwikkeling gaande is. Echter, de raad blijft van mening dat het thans voor de ouders nog steeds vijf voor twaalf is (met andere woorden: indien de positieve ontwikkeling niet doorzet dient een verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij derden te worden overwogen). De raad is het voor nu eens met de door de GI ingezette lijn en vindt dat er duidelijkheid moet komen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en dat haar hoofdverblijf bij de vader moet worden bepaald.
5.1
Het hof deelt de zorgen van de raad en acht het, mede gelet op hetgeen de GI daarover heeft aangegeven, in het belang van [de minderjarige] dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader (en de stiefmoeder) blijft gehandhaafd. [de minderjarige] heeft in haar nog jonge leven al meerdere wisselingen meegemaakt. Zij verblijft thans ruim tweeëneenhalf jaar bij de vader (en de stiefmoeder). Hoewel het begrijpelijk is dat de moeder de wens heeft dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij haar krijgt, is het voor [de minderjarige] van het allergrootste belang dat de moeder thans haar rol als niet-verzorgende ouder accepteert en richting [de minderjarige] laat blijken dat het goed is dat zij in het gezin van de vader woont. Ter zitting is gebleken dat beide ouders openstaan om het door de jeugdzorgwerker aangegeven en gewenste traject bij INTER-PSY (voorheen psychologiepraktijk Holtjer) te doorlopen. Het hof acht een dergelijk traject in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Het is voor [de minderjarige] van belang dat er rust komt. Daarvoor is het nodig dat de ouders hun rol als verzorgende en niet-verzorgende ouder accepteren en ook elkaar als ouder van [de minderjarige] accepteren. Dan zal er voor [de minderjarige] ruimte komen om zich in positieve zin te kunnen ontwikkelen.
5.11
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de beslissing van de rechtbank omtrent het hoofdverblijf van [de minderjarige] zal bekrachtigen en het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar te bepalen, zal afwijzen.
5.12
De GI heeft ter zitting aangegeven dat de huidige zorgregeling waarbij [de minderjarige] ieder weekend naar de moeder gaat, te belastend is voor [de minderjarige] . Een zorgregeling van één weekend per veertien dagen is meer passend volgens de GI en zal meer rust voor [de minderjarige] met zich brengen. Daarnaast zijn er voor de moeder - nu zij binnenkort over eigen vervoer beschikt - mogelijkheden om doordeweeks te participeren in de activiteiten van [de minderjarige] . De GI ondersteunt om die reden het verzoek van de vader op dit punt. Ook de raad heeft ter zitting aangegeven dat de regeling zoals door de vader verzocht thans de meest passende is.
5.13
Het hof acht de door de vader verzochte en door de GI en de raad ondersteunde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk. Derhalve zal het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de zorgregeling vernietigen en bepalen dat er tussen de moeder en [de minderjarige] een zorgregeling heeft te gelden van één weekend per veertien dagen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur. De door de rechtbank vastgelegde regeling omtrent de schoolvakanties en feestdagen zal het hof overnemen.
5.14
Ter zitting is gebleken dat de vader inmiddels ook deelneemt in het halen en brengen van [de minderjarige] . Het hof gaat er vanuit dat, nu dit ook in het belang van [de minderjarige] is, één en ander doorgang blijft vinden. Hetzelfde geldt voor de toezegging van de moeder om te willen participeren in doordeweekse activiteiten van [de minderjarige] . Het hof zal geen beslissing daarover opnemen in het dictum van de onderhavige beslissing. De ouders dienen in onderling overleg te treden over dergelijke zaken, temeer nu er in het leven van kinderen altijd sprake is van wijzigingen en de ouders daarop flexibel dienen in te spelen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
in de zaak onder zaaknummer 200.180.175/02:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015;
in de zaak onder zaaknummer 200.180.175/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015, voor zover het de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] betreft;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de moeder gerechtigd is [de minderjarige] één weekend per veertien dagen bij zich te ontvangen van vrijdag 15.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende een gedeelte van de schoolvakanties en feestdagen, door partijen in onderling overleg af te spreken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 8 september 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. J.G. Idsardi en mr. M.P. den Hollander, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 april 2016 in bijzijn van de griffier.