ECLI:NL:GHARL:2016:2931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
200.178.960/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van onderbewindstelling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een onderbewindstelling. De rechthebbende, geboren in 1971, had in een eerder stadium, op 5 september 2007, een bewind ingesteld gekregen over haar goederen en gelden door de toenmalige rechtbank Leeuwarden. De bewindvoerder, [appellant] B.V., heeft op 20 oktober 2015 hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kantonrechter die het bewind had opgeheven met ingang van 8 september 2015. De rechthebbende verzocht om opheffing van het bewind, terwijl de bewindvoerder zich daartegen verzette, stellende dat de problemen die aanleiding gaven tot het bewind nog steeds aanwezig waren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2016 heeft de rechthebbende aangegeven dat zij met hulp van haar partner haar financiën goed onder controle heeft. De bewindvoerder voerde aan dat de rechthebbende nog steeds nieuwe schulden maakt en dat het bewind daarom voortgezet moest worden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de rechthebbende in staat is om haar eigen belangen te behartigen en dat het bewind op de huidige grondslag niet meer nodig is. Het hof heeft het verzoek van de bewindvoerder om het bewind voor een jaar voort te zetten afgewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van zelfbeschikking en de noodzaak dat beschermingsmaatregelen niet verder ingrijpen dan noodzakelijk is. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor het bewind niet meer aanwezig zijn en dat de rechthebbende in staat is om haar financiën zelfstandig te beheren. De kostenveroordeling die door de bewindvoerder was verzocht, is eveneens afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.178.960/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4150993 VO VERZ 15-1117)
beschikking van de familiekamer van 7 april 2016
inzake
[appellant] B.V.,
kantoorhoudend te [A] ,
appellant in hoger beroep,
verder te noemen:
de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.P. Groot, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de rechthebbende,
advocaat: mr. W. Boonstra, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de partner] ,

wonende te [B] ,
hierna te noemen:
de partner,
2. [de dochter],
wonende te [C] ,
hierna te noemen:
de dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 oktober 2015, is de bewindvoerder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De bewindvoerder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, dan wel een dusdanige beslissing te nemen als het hof juist acht, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 december 2015, heeft de rechthebbende het verzoek in hoger beroep van de bewindvoerder bestreden.
2.3
Ter griffie van het hof is nadien binnengekomen:
- een brief van 9 november 2015 van mr. Groot met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2016 plaatsgevonden. Namens de bewindvoerder is verschenen de heer [D] en de heer [E] , bijgestaan door mr. Groot. De rechthebbende is verschenen bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast zijn verschenen de partner van de rechthebbende, alsmede haar dochter.

3.De vaststaande feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1971. Bij beschikking van de toenmalige rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek van 5 september 2007, heeft de kantonrechter bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende en tot bewindvoerder benoemd [appellant] B.V.
3.2
De rechthebbende heeft in haar inleidend verzoek verzocht om het bewind over haar gelden en goederen op te heffen. De bewindvoerder heeft zich daartegen verweerd.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het bewind opgeheven met ingang van 8 september 2015.

4.De motivering van de beslissing

Aanwezigheid van de dochter ter zitting
4.1
Ter zitting heeft de rechthebbende bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van haar dochter bij de behandeling ter zitting. Ingevolge artikel 798 lid 2 Rv worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden verstaan onder meer de levensgezel en de kinderen van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. Gelet daarop is de dochter belanghebbende en mocht zij bij de besloten zitting aanwezig zijn. Het hof heeft daarom het bezwaar van de rechthebbende tegen aanwezigheid van haar dochter ter zitting, afgewezen.
Het verzoek tot opheffing van het bewind
4.2
De rechthebbende heeft verzocht om het bewind op te heffen en aangegeven dat zij met hulp van haar partner haar financiën goed onder beheer heeft.
4.3
De bewindvoerder heeft gesteld dat de opheffing van het bewind onverantwoord is omdat de problemen die er bij de aanvang van het bewind waren er nog zijn. De bewindvoerder heeft laten weten dat de rechthebbende nog steeds nieuwe schulden maakt. De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verzocht het bewind nog één jaar te laten voortduren en een andere bewindvoerder te benoemen.
4.4
Uitgangspunt is de autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van een rechthebbende. Omdat in de praktijk niet iedereen die verantwoordelijkheid blijkt aan te kunnen, bevat de wet de instrumenten van curatele, beschermingsbewind en mentorschap op grond waarvan een wettelijk vertegenwoordiger de belangen van de persoon in kwestie kan behartigen.
Aangezien die maatregelen een beperking van de mogelijkheden tot zelfbeschikking van het individu vormt, is het zaak dat dat instrument niet verder ingrijpt dan noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter dan ook het bewind, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, opheffen.
4.5
Uit de beschikking van 5 september 2007 blijkt dat het bewind van de rechthebbende is ingesteld omdat zij als gevolg van haar lichamelijke en/of de geestelijke toestand niet in staat was ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende heeft onweersproken aangegeven dat het inmiddels goed met haar gaat en zij in staat is om met steun en hulp van haar partner zorg te dragen voor haar financiën.
4.6
De andere mogelijke grond voor een beschermingsbewind is dat de betrokken persoon niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Weliswaar heeft de bewindvoerder in het onderhavige geval aangegeven dat reden is om het bewind voort te zetten omdat sprake is van een problematische schuldenpositie bij de rechthebbende maar het huidige bewind is hierop niet gegrond. Ter zitting is gebleken dat deze problematische schuldenpositie geen aanleiding heeft gegeven de kantonrechter te verzoeken het bewind (mede) daarop te gronden. Voorts is ter zitting gebleken dat het ten tijde van het bewind niet is gelukt de financiële situatie te stabiliseren vanwege het feit, aldus de bewindvoerder, dat de rechthebbende schulden bleef maken. Het hof stelt derhalve vast dat het bewind op de huidige grondslag geen bijdrage heeft kunnen leveren dan wel kon leveren aan het stabiliseren van de financiële situatie van de rechthebbende. Het bewind op de huidige grondslag is tot op heden dan ook niet zinvol gebleken om zoals de bewindvoerder thans beoogt de problematische schulden van rechthebbende te stabiliseren terwijl voorts niet (dan wel niet voldoende onderbouwd) is weersproken dat de gronden waarop het bewind is verleend, zich niet meer voordoen.
4.7
Gelet op het hiervoor onder 4.6 overwogene is het beschermingsbewind op de huidige grondslag niet meer nodig en zal het hof het bewind opheffen. Het verzoek tot voortzetting van het bewind voor de periode van één jaar zal het hof dan ook afwijzen. Bij deze stand van zaken bestaat er geen aanleiding een kostenveroordeling uit te spreken zoals door de bewindvoerder is verzocht.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking
te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 11 augustus 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. G. Jonkman en mr. J.P. Evenhuis, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 april 2016.