Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
1. de verzoeken van de vrouw in het principaal appel toe te wijzen;
2. de verzoeken van de man in het incidenteel appel af te wijzen dan wel;
3. indien het hof voor wat betreft de kinderalimentatie de bestreden beschikking zou
willen bekrachtigen of zou willen bepalen dat de man aan de vrouw een lagere
kinderbijdrage (en/of partnerbijdrage) is verschuldigd, te bepalen dat de ingangsdatum
daarvan niet eerder zal liggen dan op 30 april 2015 en verder te bepalen dat de vrouw
de tot de te geven beschikking ontvangen bedragen niet hoeft terug te betalen in
verband met het feit dat de kinderalimentatie een consumptief karakter heeft en
inmiddels door de vrouw is gebruikt om de kosten van de kinderen te bestrijden.
3.De vaststaande feiten
[B] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en;
gemeente [A] (verder te noemen: [de minderjarige2] ).
€ 150,- per kind per maand en de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie bepaald op € 103,- (bruto) per maand. Geïndexeerd naar 1 januari 2015 is dat respectievelijk € 155,- per kind per maand en € 107,- (bruto) per maand aan partneralimentatie. Die beschikking van 22 november 2012 is in hoger beroep door het hof op 5 december 2013 bekrachtigd op het punt van de onderhoudsbijdragen.
4.De omvang van het geschil
5.5. De motivering van de beslissing
De wijziging van de omstandigheden5.2 Het wijzigingsverzoek van de man is gegrond op de stelling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 22 november 2012, bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof gaat er in dit verband met de rechtbank vanuit dat een nieuwe beoordeling van de onderhoudsverplichtingen wegens gewijzigde omstandigheden is gerechtvaardigd omdat tegen de desbetreffende overwegingen in de bestreden beschikking geen specifieke grief is gericht. De man heeft in dit verband onder meer gewezen op zijn onderhoudsverplichting jegens [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige3] , op zijn gewijzigde inkomenssituatie/dienstrooster en op de gevolgen van de de Wet hervorming kindregelingen die op 1 januari 2015 in werking is getreden.
1 januari 2015 ontvangt in mindering gebracht op de behoefte van de kinderen (eigen aandeel). Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de behoefte zoals die in de beschikking van 22 november 2012 is vastgesteld maar dan geïndexeerd naar 1 januari 2015 zijnde € 310,- per maand in totaal voor beide kinderen. Vervolgens heeft de rechtbank geconcludeerd dat geen behoefte bestaat omdat de vrouw in totaal € 426,- per maand kindgebonden budget krijgt voor beide kinderen.
6.De slotsom
7.De beslissing
2003 in de gemeente [B] en [de minderjarige2] , geboren [in]
2004 in de gemeente [A] , met ingang van 1 januari 2015 tot 3 september 2015 wordt bepaald op € 55,- per kind per maand en met ingang van 3 september 2015 op
€ 81,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen voor zover de
termijnen nog niet zijn verstreken;
mr. D.J. Buijs en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016 in bijzijn van de griffier.