ECLI:NL:GHARL:2016:3001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
21-005357-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke vervolging na bestuurlijke boete; beoordeling ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1961, was in hoger beroep gekomen tegen een eerder vonnis dat hem een bestuurlijke boete had opgelegd. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, wat leidde tot een herbeoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was vrijgesteld van vervolging, maar dat er nieuwe bezwaren waren gerezen die een opsporingsonderzoek vereisten. Het hof oordeelde dat de eerdere bestuurlijke boete niet in de weg stond aan de strafvervolging, omdat de aard van de beschuldigingen verschilde. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte geen kennisgeving van niet verdere vervolging had ontvangen en dat de regeling van artikel 243 en 255 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing was. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften en valsheid in geschrift. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de afdoening van belastingzaken en de gevolgen van valsheid in geschrift.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005357-14
Uitspraak d.d.: 2 maart 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 8 september 2014 met parketnummer 08-993500-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1961] ,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.J. Voors, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot een andere beslissing met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar in de strafvervolging komt, ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde tot een andere bewijsbeslissing komt en tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van verdachte. Ter verdere adstructie zij verwezen naar de pleitnota van de raadsman.
Het hof komt inzake het (gewijzigd) ten laste gelegde feit 1, betrekking hebbend op de belastingaangiften over de jaren 2007 en 2008 en ingediend in de periode tot 1 juli 2009, tot de volgende beoordeling van de verweren.
Het hof deelt het betoog van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet. Ingevolge het tot 1 juli 2009 geldende artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vervalt het recht tot strafvervolging op de voet van artikel 69a AWR met betrekking tot een vergrijp als bedoeld in artikel 67d of 67e AWR, indien de inspecteur aan een belastingplichtige
ter zakereeds een boete heeft opgelegd. Echter, de inspecteur heeft in het onderhavige geval de vergrijpboetes over de jaren 2007 en 2008 niet opgelegd wegens het met opzet doen van onjuiste aangiften, maar wegens het met grove schuld onjuist doen van die aangiften. In zoverre is de aard van het verwijt een heel andere. Doordat de inspecteur grove schuld als basis voor de boeten hanteerde, heeft hij geen keus gemaakt noch hoeven maken tussen bestuursrechtelijke afdoening en strafrechtelijke afdoening zoals dat het geval is bij de opzetvariant. De kern van “Una Via” is: eenmaal een bepaalde afdoeningswijze gekozen ter zake een vergrijp, is hij daaraan gebonden, behoudens de sedert 1 juli 2009 ingevoerde regeling van “nieuwe bezwaren”. Nu er echter sprake is van een ander vergrijp, namelijk de opzettelijke belastingfraude, is daarvan geen sprake.
Bovendien had de opgelegde vergrijpboete betrekking op de vermelding in de aangiften van fiscaal aftrekbare partneralimentatie, terwijl de thans aanhangige strafvervolging zijn oorsprong vindt in het opzettelijk onjuist melding maken van aftrekbare rente- en zorgkosten; dat zijn dus andere gedragingen, hoewel het hof beseft, dat er een zekere samenhang bestaat tussen het in één belastingbiljet foutief invullen van uiteenlopende rubrieken.
Nu de vergrijpboetes betrekking hadden op handelen met verschillende schuldvormen (grove schuld, dan wel opzet), en het oorspronkelijk slechts ging om onregelmatigheden inzake de alimentatie, terwijl daar later andere handelingen bij kwamen (onjuiste opgaven betreffende rente- en zorgkosten), kan niet worden gezegd, dat de inspecteur ter zake reeds boeten heeft opgelegd; die boeten hebben betrekking op andere feiten.
Inzake de opzettelijke onjuiste opgave over 2009 geldt de regeling van artikel 243, tweede lid, van het wetboek van strafvordering. Gelet op het hierboven overwogene is het hof van oordeel, dat niet kan worden gezegd, dat aan verdachte ter zake van het feit reeds een bestuurlijke boete is opgelegd; die boete is opgelegd voor een ander feit.
Daaruit vloeit voort, dat een onderzoek naar de juistheid van de beslissing van de rechter-commissaris naar nieuwe ernstige bezwaren achterwege kan blijven. Het stond het openbaar ministerie vrij op grond van de later vastgestelde feiten zonder de procedure van art. 255 lid 4 wetboek van strafvordering te volgen een opsporing en vervolging in te stellen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, heeft verdachte geen kennisgeving van niet verdere vervolging ter zake van het opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting ontvangen en is de regeling vervat in de artikelen 243 en 255 van het Wetboek van strafvordering niet van toepassing. Het verweer dient dan ook te worden verworpen.
Desalniettemin zal het hof veronderstellenderwijs ingaan op het in dat kader gevoerde verweer, nu het openbaar ministerie meende te moeten handelen conform die artikelen en vanwege het instructieve karakter dat van een beoordeling van het verweer uitgaat.
Met de verdediging kan dan worden geconstateerd dat de opsporing is aangevangen vóórdat de machtiging als bedoeld in art. 255 lid 4 Sv is verleend. De machtiging is evenwel uiteindelijk wél verleend. Er is derhalve sprake van een vormverzuim als bedoeld in
artikel 359a Sv waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken en derhalve moet het hof beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor (a) is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor (b) is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor (c) is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt".
a. Het hof is – in het kader van de beoordeling van de eerste factor - van oordeel dat art. 255 Sv tot waarborg dient dat de verdachte, van wiens verdere vervolging eerder was afgezien, niet lichtvaardig op grond van nieuwe bezwaren alsnog ter terechtzitting wordt gedagvaard: eerst dient de RC ter zake van die nieuwe bezwaren een opsporingsonderzoek in te stellen en de rechter dient de resultaten van dat onderzoek bij de beoordeling van de vraag of er nieuwe bezwaren zijn te betrekken. (HR 4 juni 2002, NJ 2002/430). Niet gezegd kan worden dat aan de strekking van deze bepaling ernstig tekort is gedaan.
b. Met betrekking tot de ernst van het verzuim refereert de verdediging met name aan:
i. Het vertrouwen dat verdachte mocht hebben dat niet verder zou worden vervolgd;
ii. De opsporingshandelingen, en dan met name het verhoor op 1 november 2013, die hebben plaatsgevonden vóór afgifte van de machtiging;
iii. Ad i: Nu gebleken is dat verdachte opzettelijk en uitgebreider en anders dan in de bestuursrechtelijke fase aan de orde is geweest heeft gehandeld, kan hij in redelijkheid geen beroep doen op een vertrouwen dat zou zijn opgewekt door de bestuursrechtelijke afhandeling;
iv. Ad ii: In dat kader is vermeldenswaard dat het verhoor op 1 november 2013 heeft plaatsgevonden in het bijzijn van zijn raadsman, zonder bezwaren zijnerzijds. Aldus kan niet van een ernstig verzuim worden gesproken.
v. De stelling van de verdediging dat “het OM vervolgens doodleuk kan gaan vervolgen” vindt geen steun in – het systeem van - de wet.
c. Met betrekking tot het nadeel dat zou zijn veroorzaakt beroept de verdediging zich op het ontbreken van de bescherming door de RC. Die bescherming als door de verdediging bedoeld kan dan slechts worden gezien als bescherming tegen het niet ontdekken van de fraude en de nieuwe bezwaren, hetgeen geen rechtens te beschermen belang is.
Samengevat heeft in dat geval te gelden dat voor wat betreft het gevoerde tweede verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, het hof van oordeel is dat niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan, zodat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ook dan niet aan de orde is. Op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval zou het hof tot het oordeel komen dat kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan en dat het verzuim zonder consequentie, ook niet in de vorm van strafvermindering of bewijsuitsluiting, kan blijven.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
1:
hij, op of omstreeks 6 maart 2008 en/of 21 februari 2009 en/of 13 februari 2010,
te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n),
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/ Belastingdienst [plaats] ,
Namelijk in strijd met de waarheid
- op het/de aangiftebiljet(ten) heeft aangegeven aftrekbare kosten uit een
geldleningsovereenkomst te hebben gehad;
- op het/de aangiftebiljet(ten) heeft aangegeven aftrekbare zorgkosten te
hebben gehad;
- op het/de aangiftebiljet(ten) heeft aangegeven meer aftrekbare
hypotheekrente te hebben betaald;
terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan,
dat in de (elektronische) aangifte(n) betreffende het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 (telkens) een te laag inkomen werd opgegeven [1] ;
2:
hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 januari 2000
tot en met 1 december 2012 te [plaats] , in elk geval in Nederland,
I)
(ongeveer) twee, althans een of meer (aanvulling(en) op een) echtscheidingsconvenant(en), waaronder:
a) een echtscheidingsconvenant d.d. 27 november 2000;
(Vindplaats: Bijlage 5c)
en/of
II)
(ongeveer) twee, althans een of meer overeenkomst(en) van geldlening, waaronder: a) een overeenkomst van geldlening d.d. 1 december 2006; (Vindplaats: bijlage 10)
en/of
III)
(ongeveer) twee, althans een of meer afrekening(en) en/of factu(u)r(en), waaronder: a) een afrekening afkomstig van notaris [naam] d.d. 1 december 2006; (Vindplaats: Bijlage 8a)
en/of
b) een factuur afkomstig van Tandartsenpraktijk [naam] d.d. 27 juni 2011; (Vindplaats: Bijlage 14)
en/of
IV) (ongeveer) 45, althans een of meer bankafschrift(en) betreffende rekeningnummer [nummer] , ten name van [verdachte] , gehouden bij Rabobank Midden Salland, waaronder:
a) een bankafschrift d.d. 27 juli 2007 (volgnummer 0427, bladnummer 0003); (Vindplaats: Bijlage 11a)
en/of
b) een bankafschrift d.d. 22 februari 2008 (volgnummer 0434, bladnummer 0002); (Vindplaats: Bijlage 11a)
en/of
c) een bankafschrift d.d. 23 januari 2009 (volgnummer 0445, bladnummer 0003); (Vindplaats: Bijlage 11a)
en/of
d) een bankafschrift d.d. 19 maart 2010 (volgnummer 0459, bladnummer 0002); (Vindplaats: Bijlage 11a)
en/of
e) een bankafschrift d.d. 21 januari 2011 (volgnummer 0469,bladnummer 0003); (Vindplaats: Bijlage 11a)
- zijnde
die (aanvulling(en) op) echtscheidingsconvenant(en) genoemd onder sub I, en/of die overeenkomst(en) van geldlening genoemd onder sub II, en/of die afrekening(en) en/of factu(u)r(en) genoemd onder sub III, en/of die bankafschrift(en) genoemd onder sub IV,
telkens geschriften/een geschrift bestemd om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit –
(telkens)
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om,
die (aanvulling(en) op) echtscheidingsconvenant(en), en/of
die overeenkomst(en) van geldlening, en/of
die afrekening(en), en/of
die factu(u)r(en), en/of
die bankafschrift(en),
als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat:
(I)
- in dat/die (aanvulling(en) op echtscheidingsconvenant(en) staat vermeld dat
[verdachte] een partneralimentatie van fl. 275,- per maand betaald aan [betrokkene 1] , terwijl in werkelijkheid [verdachte] geen partneralimentatie (heeft) betaald aan
[betrokkene 1] , althans er door [verdachte] een vervalste of gefingeerde handtekening is gezet;
en/of
(II)
- die overeenkomst(en) van geldlening geheel fictief is/zijn,
althans dat in die overeenkomst(en) van geldlening staat vermeld dat [verdachte]
en [betrokkene 2] een overeenkomst van geldlening hebben gesloten met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , terwijl in werkelijkheid
[verdachte] en [betrokkene 2] geen overeenkomst van geldlening hebben gesloten met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] ,
althans er door [verdachte] een of meer vervalste of gefingeerde handtekening(en) is/zijn gezet;
en/of
(IIIa)
- in die afrekening staat vermeld dat de koopsom onroerende zaak [adres] ) EUR 245.000 bedraagt, terwijl in werkelijkheid de koopsom onroerende zaak [adres] ) EUR 205.000 bedroeg;
en/of
(IIIb) - die factuur geheel fictief is. althans in de factuur staat vermeld dat het totale factuurbedrag EUR 2.523,62 bedraagt, terwijl in werkelijkheid het totale factuurbedrag lager was;
en/of
(IV) - in dat/die bankafschrift(en) (telkens) staat vermeld dat een of meerdere bedrag(en) zijn afgeschreven en/of bijgeschreven met als tegenrekening(en) 3481.24.694 ( [betrokkene 3] ) en/of 9331.24.287 ( [betrokkene 5] ), terwijl in werkelijkheid die/deze afschrijving(en) en/of bijschrijving(en) niet heeft/hebben plaatsgevonden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij, op
of omstreeks6 maart 2008 en
/of21 februari 2009
en/of 13 februari 2010,
te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk gevalin Nederland,
(telkens) opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n),
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten
(een)aangifte
(n
)voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over
het/de
jaar/jaren 2007 en
/of2008
en/of 2009onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen
/ Belastingdienst [plaats],
namelijk in strijd met de waarheid
-
op het/de aangiftebiljet(ten) heeft aangegeven aftrekbare kosten uit een
geldleningsovereenkomst te hebben gehad;
-
op het/de aangiftebiljet
(ten
)heeft aangegeven aftrekbare zorgkosten te
hebben gehad;
- op
het/de aangiftebiljet
(ten
)heeft aangegeven meer aftrekbare
hypotheekrente te hebben betaald;
terwijl die feiten
/dat feiter
(telkens
)toe strekte
(n
)dat te weinig belasting werd geheven.
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan,dat in de (elektronische) aangifte(n) betreffende het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 (telkens) een te laag inkomen werd opgegeven;
en
hij, op
of omstreeks 6 maart 2008 en/of 21 februari 2009 en/of13 februari 2010,
te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk gevalin Nederland,
(telkens)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte
(n),
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten
(een
)aangifte
(n)voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het
/dejaar
/jaren 2007 en/of 2008 en/of2009 onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen
/ Belastingdienst [plaats] ,
namelijk in strijd met de waarheid
-
op het/de aangiftebiljet(ten) heeft aangegeven aftrekbare kosten uit een
geldleningsovereenkomst te hebben gehad;
- op het/de aangiftebiljet(ten) heeft aangegeven aftrekbare zorgkosten te
hebben gehad;
- op het
/deaangiftebiljet
(ten)heeft aangegeven meer aftrekbare
hypotheekrente te hebben betaald;
terwijl
die feiten/dat feit er
(telkens)toe strekte
(n)dat te weinig belasting werd geheven.
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan,dat in de (elektronische) aangifte(n) betreffende het/de jaar/jaren 2007 en/of 2008 en/of 2009 (telkens) een te laag inkomen werd geheven;
2:
hij
, op een of meer tijdstippen,in
of omstreeksde periode van 01 januari 2000
tot en met 1 december 2012
te [plaats] , in elk gevalin Nederland,
I)
(ongeveer)twee
, althans een of meer (aanvulling(en) op een)echtscheidingsconvenant
(en
), waaronder:
a) een echtscheidingsconvenant d.d. 27 november 2000;
(Vindplaats: Bijlage 5c)
en
/of
II)
(ongeveer)twee,
althans een of meerovereenkomst
(en
)van geldlening, waaronder: a) een overeenkomst van geldlening d.d. 1 december 2006;
(Vindplaats: bijlage 10)
en
/of
III)
(ongeveer) twee, althans een of meer afrekening(en) en/of factu(u)r(en), waaronder:a) een afrekening afkomstig van notaris [naam] d.d. 1 december 2006;
(Vindplaats: Bijlage 8a)
en
/of
b) een factuur afkomstig van Tandartsenpraktijk [naam] d.d. 27 juni 2011;
(Vindplaats: Bijlage 14)
en
/of
IV)
(ongeveer)45
, althans een of meerbankafschrift
(en
)betreffende rekeningnummer [nummer] , ten name van [verdachte] , gehouden bij Rabobank Midden Salland, waaronder:
a) een bankafschrift d.d. 27 juli 2007 (volgnummer 0427, bladnummer 0003);
(Vindplaats: Bijlage 11a)
en
/of
b) een bankafschrift d.d. 22 februari 2008 (volgnummer 0434, bladnummer 0002);
(Vindplaats: Bijlage 11a)
en
/of
c) een bankafschrift d.d. 23 januari 2009 (volgnummer 0445, bladnummer 0003);
(Vindplaats: Bijlage 11a)
en
/of
d) een bankafschrift d.d. 19 maart 2010 (volgnummer 0459, bladnummer 0002);
(Vindplaats: Bijlage 11a)
en
/of
e) een bankafschrift d.d. 21 januari 2011 (volgnummer 0469,bladnummer 0003); (
Vindplaats: Bijlage 11a)
- zijnde
die
(aanvulling(en) op)echtscheidingsconvenant
(en
)genoemd onder sub I, en
/ofdie overeenkomst
(en
)van geldlening genoemd onder sub II, en
/ofdie afrekening
(en)en
/offactu
(u
)r
(en)genoemd onder sub III, en
/ofdie bankafschrift
(en
)genoemd onder sub IV,
telkens geschriften
/een geschriftbestemd om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, althans van enig feit -
(telkens
)
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om,
die
(aanvulling(en) op)echtscheidingsconvenant
(en
), en
/of
die overeenkomst
(en
)van geldlening, en
/of
die afrekening
(en),en
/of
die factu
(u
)r
(en),en
/of
die bankafschrift
(en
),
als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende dat valselijk opmaken (telkens) hierin bestaan, dat:
(I)
- in dat
/die (aanvulling(en) opechtscheidingsconvenant
(en)staat vermeld dat
[verdachte] een partneralimentatie van fl. 275,- per maand betaald aan [betrokkene 1] , terwijl in werkelijkheid [verdachte] geen partneralimentatie
(heeft
)betaald aan
[betrokkene 1] ,
althans er door [verdachte] een vervalste of gefingeerde handtekening is gezet;
en
/of
(II)
- die overeenkomst
(en
)van geldlening geheel fictief
is/zijn,
althans dat in die overeenkomst(en) van geldlening staat vermeld dat [verdachte]en [betrokkene 2] een overeenkomst van geldlening hebben gesloten met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] , terwijl in werkelijkheid[verdachte] en [betrokkene 2] geen overeenkomst van geldlening hebben gesloten met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] ,althans er door [verdachte] een of meer vervalste of gefingeerde handtekening(en) is/zijn gezet;
en
/of
(IIIa)
- in die afrekening staat vermeld dat de koopsom onroerende zaak [adres] ) EUR 245.000 bedraagt, terwijl in werkelijkheid de koopsom onroerende zaak [adres] ) EUR 205.000 bedroeg;
en
/of
(IIIb) -
die factuur geheel fictief is. althansin de factuur staat vermeld dat het totale factuurbedrag EUR 2.523,62 bedraagt, terwijl in werkelijkheid het totale factuurbedrag lager was;
en
/of
(IV) - in
dat/die bankafschrift
(en
) (telkens
)staat vermeld dat een of meerdere bedrag
(en
)zijn
afgeschreven en/ofbijgeschreven met als tegenrekening
(en
)3481.24.694 ( [betrokkene 3] ) en
/of9331.24.287 ( [betrokkene 5] ), terwijl in werkelijkheid die
/deze afschrijving(en) en/ofbijschrijving
(en
)niet
heeft/hebben plaatsgevonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft voor de jaren 2007, 2008 en 2009 onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premievolksverkeringen bij de Belastingdienst ingediend. Hierdoor is getracht de Belastingdienst voor een aanzienlijk bedrag te benadelen.
Daarnaast heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming. Dat is in het bijzonder verwijtbaar, waar het gaat om een accountant, van wie een hoge mate van integriteit mag worden verwacht.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor feiten zoals in deze zaak aan de orde.
Het hof is bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat uitgegaan van een benadelingsbedrag van om en nabij de € 20.000,-, zoals daarvan is gebleken ter terechtzitting in hoger beroep.
Voorts neemt het hof in het voordeel van verdachte mee dat hij naar aanleiding van deze zaak door de Accountantskamer, het tuchtcollege voor de accountancy, voor twee maanden in de uitoefening van zijn beroep als accountant is geschorst en zijn werkgever hem zijn tekenbevoegdheid heeft afgenomen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. P.L.M van Gorkom , voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 2 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 2 maart 2016.
Tegenwoordig:
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
B.J. Berendsen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.De letterlijke tekst van de tenlastelegging vermeldt “geheven”. Het hof leest dit verbeterd als “opgegeven”.