ECLI:NL:GHARL:2016:3060

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
200.174.539-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van eiswijziging in hoger beroep en de gevolgen voor de procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelaatbaarheid van een eiswijziging door de appellanten, [appellante] en [appellant], in hun procedure tegen Deutsche Bank Nederland N.V. De appellanten vorderden in hoger beroep de vernietiging van een eerder vonnis van de rechtbank Overijssel en stelden dat Deutsche Bank onrechtmatig had gehandeld door hen bij het BKR te registreren vanwege een betalingsachterstand. De rechtbank had hen in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Deutsche Bank, maar de appellanten voerden aan dat de opzegging van hun rekening-courant overeenkomsten door Deutsche Bank onterecht was. Het hof oordeelde dat de eiswijziging in hoger beroep was toegestaan, omdat deze niet leidde tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging. Het hof benadrukte dat het wettelijk stelsel het mogelijk maakt dat het hof als feitelijke instantie recht doet op de gewijzigde eis. De bezwaren van Deutsche Bank tegen de eiswijziging werden verworpen, en de zaak werd verwezen naar de rol voor verdere procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.539/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/151037 / HA ZA 14-50)
rolbeschikking van 19 april 2016 in de zaak van:

1.[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellante],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
2. [appellant],
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[appellant],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie (niet verschenen),
hierna gezamenlijk:
[appellanten],
advocaat: mr. N. Kiewiet, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
Deutsche Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Deutsche Bank,
advocaat: mr. D.M.H. de Leeuw, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 11 februari 2015 van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Zwolle (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 mei 2015;
- het herstelexploit van 19 augustus 2015;
- de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging c.q. vermeerdering van eis;
- de akte van Deutsche Bank, waarbij zij verzet aantekent tegen de eiswijziging door [appellanten]
2.2
In hoger beroep vorderen [appellanten] (in conventie) vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 11 februari 2015 en alsnog afwijzing van de vorderingen van Deutsche Bank. In reconventie vorderen [appellanten] een verklaring voor recht dat Deutsche Bank onrechtmatig heeft gehandeld door het BKR te informeren over de betalingsachterstand in de rekening-courantovereenkomsten, een verklaring voor recht dat Deutsche Bank (als rechtsopvolgster onder algemene titel van ABN AMRO) onrechtmatig heeft gehandeld doordat de ABN AMRO ten onrechte tot onmiddellijke opzegging van de rekening-courantovereenkomsten is overgegaan en een veroordeling van Deutsche Bank tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en nader op te maken bij staat. Tevens vorderen [appellanten] dat Deutsche Bank wordt verwezen in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak in het kort om het volgende.
3.2
[appellant] heeft een eenmanszaak gedreven, genaamd " [bedrijf appellant] ". Ter financiering van de bedrijfsuitoefening is op 16 augustus 2004 een kredietovereenkomst gesloten met de ABN AMRO bank ten bedrage van € 15.000,-.
3.3
Op 1 januari 2005 is de eenmanszaak omgezet in een vennootschap onder firma genaamd " [naam VOF] " met [appellante] en [appellant] als vennoten. Op 12 augustus 2005 is een kredietovereenkomst gesloten met ABN AMRO en is een rekening-courant krediet ter beschikking gesteld van € 28.000,-.
3.4
Op 1 april 2011 is in het handelsregister vastgelegd dat [naam VOF] met ingang van die datum is opgeheven en uitgeschreven.
3.5
De rekening-courant overeenkomsten zijn op enig moment opgezegd. Deutsche Bank is de rechtopvolgster van ABN AMRO Bank.
3.6
In eerste aanleg heeft Deutsche Bank in conventie gevorderd dat [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van € 44.585,64, vermeerderd met contractuele rente en (proces)kosten.
3.7
[appellant] is in eerste aanleg niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. [appellante] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vordering in conventie en in voorwaardelijke reconventie gevorderd - ingeval de vordering van Deutsche Bank wordt afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard - een verklaring voor recht dat Deutsche Bank onrechtmatig heeft gehandeld door het BKR te informeren over de betalingsachterstand in de onderhavige kredieten en een veroordeling van Deutsche Bank tot betaling van schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, nader op te maken bij staat, kosten rechtens.
3.8
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep in conventie [appellante] en [appellant] veroordeeld tot betaling aan Deutsche Bank van € 44.584,64, vermeerderd met de contractuele rente van 8,4% per jaar met ingang van 23 december 2013 tot de dag van betaling, en [appellante] en [appellant] in de proceskosten verwezen. Aan de reconventionele vordering van [appellante] is de rechtbank niet toegekomen, omdat de voorwaarde waaronder die vordering is ingesteld, niet is vervuld.
3.9
Aan de eiswijziging leggen [appellanten] ten grondslag dat de rekening-courant overeenkomsten onbevoegd dan wel onterecht (en zonder inachtneming van de contactuele opzegtermijn) zijn opgezegd, waardoor Deutsche Bank niet gerechtigd is om tot (volledige) opeising van de kredieten over te gaan. Dientengevolge was Deutsche Bank volgens [appellanten] evenmin gerechtigd om de achterstand in de betalingen bij het BKR te melden. Door de onterechte registratie bij het BKR hebben [appellanten] hun kredietwaardigheid verloren. Als gevolg daarvan hebben zij geen alternatieve financiering voor hun bedrijfsvoering kunnen verkrijgen, is het bedrijf noodgedwongen beëindigd en zijn [appellanten] thans aangewezen op een schuldhulpverleningstraject.
3.1
Deutsche Bank verzet zich tegen de eiswijziging in hoger beroep, stellende dat het voor wat betreft [appellant] gaat om een reconventionele vordering die voor het eerst in hoger beroep wordt ingesteld. Voor zover de reconventionele vordering door [appellante] is ingesteld, is de eiswijziging volgens Deutsche Bank in strijd met de goede procesorde. Indien de gewijzigde vordering zou worden toegelaten, zou het debat in appel aanzienlijk worden uitgebreid, met nodeloze vertraging tot gevolg. Bovendien wordt zij hierdoor beroofd van een feitelijke instantie, zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat, aldus Deutsche Bank.
3.11
Op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv komt aan [appellanten] de bevoegdheid toe hun eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
3.12
Deutsche Bank stelt terecht dat, voor zover de reconventionele eis door [appellant] is ingesteld, dit in strijd is met de regel dat in hoger beroep niet voor het eerst een eis in reconventie kan worden ingesteld (art. 353 lid 1 Rv). Dat betekent echter niet dat de reconventionele eis die (voor zover het [appellant] betreft) in strijd met voormelde bepaling is ingesteld, vanwege de bezwaren van Deutsche Bank kan worden geweigerd, maar slechts dat de reconventionele eis (naar alle waarschijnlijkheid) niet ten gunste van [appellant] kan worden toegewezen. Een dergelijke beslissing (afwijzing van de reconventionele vordering van [appellant] ) is echter voorbehouden aan de combinatie die de hoofdzaak inhoudelijk zal behandelen, zodat de rolraadsheer zich in deze rolbeschikking van een dergelijk dictum zal onthouden. Waar in het vervolg van deze beschikking de eiswijziging inhoudelijk wordt beoordeeld, zal de rolraadsheer de eiswijziging afzetten tegen hetgeen in eerste aanleg door [appellante] in reconventie is gevorderd.
3.13
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
3.14
De eiswijziging voldoet aan de in 3.13 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellante] de eiswijziging in haar memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging c.q. vermeerdering van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
3.15
Indien Deutsche Bank ingang wil doen vinden dat het in strijd is met de goede procesorde dat [appellante] in hoger beroep komt met een nieuwe dan wel gewijzigde vordering op (een) nieuwe dan wel gewijzigde grondslag(en), stuit deze stelling erop af dat het hoger beroep de appellerende partij mede gelegenheid biedt voor het verbeteren en aanvullen van hetgeen deze zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. Gelet op deze maatstaf levert de vordering van [appellante] in appel daarom geen strijd op met de goede procesorde. Voor zover in de argumenten van Deutsche Bank besloten ligt dat [appellante] ten onrechte geen goede verklaring heeft gegeven waarom zij haar vordering in eerste aanleg niet reeds heeft ingericht zoals zij dat thans in hoger beroep doet, geldt dat [appellante] daartoe niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [appellante] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8895). Dat [appellante] eerst in appel het verweer voert dat de opzegging van de rekening-courant overeenkomsten (om verschillende redenen) niet rechtsgeldig is geschied, staat derhalve niet aan de toelaatbaarheid van de vordering in de weg.
3.16
Van een ontoelaatbare uitbreiding van het partijdebat als gevolg van de gewijzigde vorderingen, kan naar het oordeel van de rolraadsheer niet worden gesproken. Ook in eerste aanleg hebben partijen reeds gedebatteerd over de vragen wie contractspartij van [appellante] was, welke partij bevoegd was tot opzegging van de rekening-courant overeenkomsten en over de gang van zaken rond de opzegging van de rekening-courant overenkomsten, waarvan [appellante] stelde dat die zodanig onduidelijk was dat zij zich op een opschortingsrecht kon beroepen.
3.17
Ten aanzien van de stelling van Deutsche Bank dat haar door de eisvermeerdering een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt de rolraadsheer dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. De argumenten van Deutsche Bank bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zij zich tegen de gewijzigde vordering van [appellante] niet adequaat zouden kunnen verweren, reeds omdat zij daartoe voldoende gelegenheid krijgt. In haar memorie van antwoord kan Deutsche Bank immers op alle stellingen van [appellanten] reageren. In de bezwaren van Deutsche Bank ziet het hof dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de eiswijziging van [appellante] onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet het hof evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
3.18
De conclusie luidt dat de bezwaren van Deutsche Bank tegen de eiswijziging zullen worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [appellanten] De (hoofd)zaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing

De rolraadsheer:
verwerpt de bezwaren van Deutsche Bank tegen de eiswijziging van [appellanten] ;
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 31 mei 2016voor memorie van antwoord.
Deze rolbeschikking is gegeven door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 april 2016 in bijzijn van de griffer.