ECLI:NL:GHARL:2016:3127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
21-006228-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie voor de teelt en handel in hennep met een ondergeschikte rol van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige teelt en handel in hennep. De verdachte had een ondergeschikte rol binnen deze organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2011 tot en met 10 juni 2012 deel uitmaakte van deze organisatie, waarbij hij meermalen hennep heeft geknipt, vervoerd en geleverd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte ten aanzien van een vrijspraak van een ander feit verworpen. Het hof heeft de tenlastelegging voor een deel bewezen verklaard, maar niet voor alle feiten die de verdachte waren ten laste gelegd. De rol van de verdachte werd als ondergeschikt beschouwd, en het hof heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de georganiseerde drugshandel en de maatschappelijke problemen die daarmee gepaard gaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006228-13
Uitspraak d.d.: 20 april 2016
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 juni 2013 met parketnummer 07-663046-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 maart 2016, 6 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit en tot veroordeling van verdachte ter zake van de overige ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Steenbrink, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente] en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of meerdere zakken weed, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2:
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van l november 2010 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan (ongeveer honderden kilo’s hennep en/of tientallen duizenden hennepstekken), in elk geval op verschillende tijdstip(pen) en/of in verschillende periode(s) en/op diverse plaats(en)/locatie(s) (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand/woonboot aan de [adres 1] ) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan (ongeveer 98,81 kilo hennep), althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4:
hij op of omstreeks 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan de [adres 2] ) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan (ongeveer 65 hennepplanten en/of 2464 en 138 restanten van net geoogste hennepplanten en/of 5040 oudere hennepplantenresten), althans een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting van het hof bepleit dat de tenlastelegging voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit te ruim en te algemeen gesteld is om te kunnen voldoen aan de eisen van een geldige dagvaarding. De dagvaarding dient wat betreft de verdediging daarom ten aanzien van feit 2 vanwege “haar vaagheid en weinig specifiekheid” nietig te worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende duidelijk dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd verdachte onder 2 één of meer van de onder artikel 3B van de Opiumwet genoemde strafbare gedragingen ten aanzien van de locaties [adres 2] en [adres 1] en/of andere mogelijke locaties ten laste te leggen. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het gelet op hetgeen ter terechtzitting van het hof door verdachte naar voren is gebracht, niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet wist waartegen hij zich moest verdedigen. Het verweer wordt verworpen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs

1.Standpunt verdediging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte door de rechtbank ten onrechte als ‘tweede man’ is aangemerkt. Dat meerdere keren is waargenomen dat [medeverdachte 1] en verdachte samen vertrekken vanaf het kamp van [medeverdachte 1] , betekent niet automatisch dat zij samen ‘voorwerk’ gingen verrichten voor de hennepknipdagen en/of dat zij andere hennepgerelateerde activiteiten zouden ondernemen. Ten aanzien van de dagen 12 november 2011, 26 november 2011, 15 januari 2012, 28 en 29 januari 2012, geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte die dag betrokken is geweest bij het knippen van hennep en/of andere hennep gerelateerde activiteiten.
Ten aanzien van de belastende verklaring van [naam 1] heeft de raadsvrouw bepleit dat deze als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt en van het bewijs dient te worden uitgesloten. Daarnaast heeft de raadsvrouw verweer gevoerd ten aanzien van de verklaringen van [naam 2] , [naam 3] en [medeverdachte 2] .
Verdachte dient deels van het onder 2 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken nu niet kan worden bewezen dat verdachte op 22 oktober 2011 (als medepleger) betrokken is geweest bij het vervoeren, verstrekken en/of bewerken van hennep, zoals door de rechtbank is overwogen. Evenmin kan worden vastgesteld dat hij op 12 november 2011 aanwezig was toen mannen zakken bij de growshop kwamen ophalen.
Ten slotte dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 4 ten laste gelegde feit, nu er onvoldoende bewijs is dat hij op het niveau van medepleger betrokken is geweest bij de hennepteelt aan de [adres 2] te [plaats] .

2.Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich overeenkomstig de overwegingen in het vonnis op het standpunt gesteld dat de verklaring die [naam 1] bij de politie heeft afgelegd betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebezigd. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is heeft de rechtbank verdachte niet als ‘tweede man’ aangemerkt. Wel is vastgesteld dat verdachtes rol ‘aanzienlijk’ en ‘groot’ is geweest, hetgeen volgens de advocaat-generaal ook uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Aldus is de rechtbank terecht tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit gekomen. Ook de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen, aldus de advocaat-generaal.

3.Oordeel hof

Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.
Vaststelling feiten
Uit het dossier blijkt dat verdachte een goede vriend is van hoofdverdachte [medeverdachte 1] , eigenaar van growshop [naam growshop] ’, gevestigd bij diens woonadres aan het [adres 3] .
Hennepkwekerij [adres 2]
Op 10 juni 2012 is in het pand aan de [adres 2] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In de kwekerij stonden 65 planten in bloei. Daarnaast werden er 2602 restanten van geoogste hennepplanten aangetroffen en 5040 plantenresten verpakt in vuilniszakken.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd kan op grond van observaties in het dossier worden vastgesteld dat [verdachte] met (onder meer) [medeverdachte 1] (in verschillende voertuigen) op 10 juni 2012 (een) blauw(e) vat(en) vanuit het pand aan de [adres 2] hebben opgehaald en hebben vervoerd naar de [adres 1] . Aldaar aangekomen, heeft verdachte het vat uit de bus naar de boot getild. In de blauwe tonnen die bij de [adres 1] aanwezig waren, bleek hennep te zitten.
Uit het dossier blijkt onvoldoende duidelijk of verdachte nog op andere data betrokken is geweest bij het vervoeren van hennep vanuit de [adres 2] . Evenmin kan worden vastgesteld dat hij handelingen heeft verricht op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij als medepleger betrokken is geweest bij de teelt van hennep in voornoemd pand. De algemene verklaring van [naam 1] inhoudende dat verdachte betrokken is geweest bij het inrichten van hennepkwekerijen is onvoldoende om tot die vaststelling te komen.
Wel heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij vóór 10 juni 2012 vaker in het pand aan de [adres 2] is geweest, vermoedelijk om hennep te knippen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van het feit dat in het betreffende pand een hennepkwekerij was gevestigd.
Hennepknipdagen
Verdachte heeft ter zitting van het hof erkend dat hij meermalen hennep heeft geknipt en dat hij ongeveer drie keer ‘voorwerk’ heeft verricht.
Op grond van observaties en verklaringen in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de volgende hennepknipdagen: 22 oktober 2011, 14 januari 2012, 15 januari 2012, 28 januari 2012, 17 maart 2012, 7 april 2012 en 10 juni 2012. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit blijkt uit het proces-verbaal van observatie op 15 januari 2012 dat verdachte ’s ochtends is waargenomen toen hij met [medeverdachte 1] en andere hennepknippers vanaf het [adres 3] vertrok en dat ‘dezelfde groep personen’ ’s middags daar weer terugkwam. Hieruit kan worden afgeleid dat ook verdachte zich bij die groep bevond. Op grond van onder meer de verklaring van [naam 4] kan worden vastgesteld dat er die dag hennep is geknipt.
Ten aanzien van 28 januari 2012 is van belang dat weliswaar niet duidelijk blijkt dat verdachte die dag hennep heeft geknipt, maar wel dat hij ’s ochtends rond 06:30 uur met [medeverdachte 1] is vertrokken. Ook op 14 januari 2012, 17 maart 2012, 7 april 2012 en 10 juni 2012 zijn [medeverdachte 1] en verdachte ’s ochtends vroeg vertrokken om, zo neemt het hof aan, voorwerk te verrichten. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hieromtrent namelijk verklaard: “Ik heb van hun begrepen dat hun allereerst naar de hennepkwekerij gaan om daar hennepplanten grof af te knippen en te vervoeren naar de kniplocatie. V: Hoe vervoerden ze dat dan? A: In blauwe tonnen en deze kwamen dan bij ons, waarna wij de planten fijner knipten”. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig nu inderdaad is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 1] zich met het vervoeren van blauwe vaten hebben bezig gehouden en in dergelijk vaten hennep is aangetroffen.
3.2.
Conclusie
Feit 1
Onder 1 wordt verdachte verweten dat hij deel heeft uitgemaakt van een organisatie die
- kort gezegd - tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 van de Opiumwet.
Onder een organisatie zoals hiervoor bedoeld wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid is vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er in de onderhavige zaak sprake is van een dergelijke organisatie. Zoals hiervoor uiteen is gezet heeft verdachte meermalen hennep geknipt, heeft hij hennep vervoerd en bij de knipboot aan de [adres 1] afgeleverd, en heeft hij op sommige knipdagen voorwerk verricht, waaronder het hof tevens verstaat het afplakken van bijvoorbeeld de ruiten van de bus waarin de hennepknippers werden vervoerd. Aldus kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan - en deel heeft uitgemaakt van - voornoemde organisatie. Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wat ‘rangorde’ betreft, direct onder hoofdverdachte [medeverdachte 1] is te plaatsen. Verdachte heeft [medeverdachte 1] bij bepaalde zaken geassisteerd en bevond zich in een meer ondergeschikte positie. Anders dan sommige medeverdachten had verdachte geen zelfstandige taak bij (een deel van) het productieproces, althans geeft het strafdossier daarvan geen blijk.
Wat de pleegperiode betreft gaat het hof gelet op onder meer de verklaring van [medeverdachte 2] dat hij ongeveer vanaf 1 juni 2011 hennep knipte, uit van de begindatum 1 juni 2011.
Feit 2
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in voornoemde periode heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het meermalen bewerken/verwerken (knippen) van hennep. Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd, kan er voor wat betreft het medeplegen van telen van hennep ( [adres 2] ) geen bewezenverklaring volgen.
Wel bewezen kan worden dat verdachte niet alleen op 10 juni 2012 hennep heeft vervoerd (feit 4), maar ook eerder in de onder 2 ten laste gelegde periode. Het hof gaat hierbij uit van de verklaring van [naam 1] die bij de politie heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] ervoor zorgden dat de hennep bij de knippers kwam. [naam 1] : “ [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en [medeverdachte 1] zorgden dat de wiet bij de knippers kwam. Veelal in blauwe tonnen. Meestal kwam [medeverdachte 1] de tonnen brengen waar de wiet in zat die we moesten knippen. Soms kwam [verdachte] mee. Zoals de zondag toen we met zijn allen zijn aangehouden (het hof begrijpt: op 10 juni 2012). V: Hoe weet je dit allemaal dan? A: [verdachte] heeft dat zelf verteld. En natuurlijk zag ik dit zelf ook op het moment dat we aan het knippen waren.”
Ondanks dat [naam 1] deze verklaring nadien heeft genuanceerd en op delen daarvan is teruggekomen, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat deze verklaring betrouwbaar is en bruikbaar voor het bewijs. Niet alleen geeft [naam 1] aan hoe hij aan de betreffende informatie is gekomen, ook vindt zijn verklaring steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] , zoals die hiervoor onder het kopje ‘hennepknipdagen’ is weergegeven. Het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van [naam 1] moet worden uitgesloten van het bewijs, wordt gezien het voorgaande verworpen.
Feit 3
Zoals bij de vaststelling van de feiten reeds is overwogen, heeft verdachte op 10 juni 2012 met [medeverdachte 1] (een) blauw(e) vat(en) vanuit het pand aan de [adres 2] opgehaald en vervoerd naar de [adres 1] (feit 4). Aldaar aangekomen, heeft verdachte het vat uit de bus gepakt en is daarmee naar de boot gelopen. Het hof acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen op 10 juni 2012 hennep heeft geleverd en/of verstrekt.
Feit 4
Onder 4 kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte (tezamen en in vereniging met een ander of anderen) op 10 juni 2012 hennep heeft vervoerd vanuit de [adres 2] (zie hierboven).
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 juni 2011 tot en met 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente] en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11 vijfde lid, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een grote hoeveelheid hennep en/of hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van l juni 2011 tot en met 9 juni 2012 in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3:
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verwerkt en/of geleverd en/of verstrekt (in een woonboot aan de [adres 1] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
4:
hij op 10 juni 2012 in de gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft vervoerd, in/vanuit een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende ongeveer een jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met de teelt, verwerking en handel in hennep op verschillende locaties. Naast het meermalen knippen van hennep, heeft verdachte hennep vervoerd en verstrekt/geleverd en heeft hij voor [medeverdachte 1] hand- en spandiensten verricht zoals het afplakken van de ruit van de bus waarin hennepknippers werden vervoerd. Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet neemt het hof aan dat verdachte een ondergeschikte rol heeft vervuld. Hoewel verdachtes aandeel in het geheel van minder grote betekenis en minder op zichzelf staand is geweest dan die van sommige medeverdachten, rekent het hof verdachte aan dat hij zich met dergelijke feiten heeft ingelaten en aldus heeft bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Waarom verdachte tot het plegen van deze feiten is overgegaan is onduidelijk gebleven.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 februari 2016 is verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden is ter zitting aan de orde gekomen dat verdachte een vaste baan heeft die hij in geval van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest, dreigt te verliezen.
Hoewel de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in beginsel oplegging van een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen, is het hof anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat gelet op de ondergeschikte rol die verdachte heeft gehad en het ontbreken van justitiële documentatie, volstaan kan worden met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast de maximale taakstraf. Een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf van 240 uren is passend en geboden. Met het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf beoogt het hof tevens te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Ten aanzien van het tijdsverloop overweegt het hof als volgt. De procedure in hoger beroep heeft bijna drie jaar geduurd. Hierbij is evenwel geen sprake van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In dit kader is van belang dat de onderhavige zaak deel uitmaakt van een groot onderzoek en het een omvangrijk dossier betreft. Daarnaast zijn in hoger beroep getuigen gehoord bij de raadsheer-commissaris. Vanwege de onderlinge samenhang is besloten de behandeling van het door verdachte en medeverdachten ingestelde hoger beroep te bundelen. Het belang van een gezamenlijke behandeling is daarbij met name gelegen in het feit dat het hof de rol van de verdachte in perspectief kan plaatsen van het aandeel van iedere verdachte binnen de context van het gehele onderzoek. Aldus kan het hof beter tot een afgewogen oordeel komen in iedere zaak afzonderlijk zowel waar het betreft de vraag of de verdachte een strafbare rol heeft gehad en, zo ja welke, als waar het betreft de straftoemeting. Na een afweging van dit belang tegen het belang van een individuele, waarschijnlijk meer voortvarende behandeling, is het hof tot de conclusie gekomen dat het belang van een gezamenlijke behandeling zwaarder weegt. De beslissing om de behandeling van de zaken te bundelen, als gevolg waarvan een vertraging in de behandeling onontkoombaar was, is daarmee gerechtvaardigd. Het voorgaande maakt dat er geen sprake is van een onredelijke vertraging in het strafgeding die in de straf dient te worden verdisconteerd, ondanks dat de vertraging in de afdoening niet aan de proceshouding of anderszins aan verdachte valt toe te schrijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 20 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.