In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding die aan belanghebbende is toegekend door de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft een geschil tussen de Ontvanger van de Belastingdienst en [X] V.O.F. over de kosten van vervolging die door de Ontvanger in rekening zijn gebracht. De Rechtbank had eerder de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en de kosten van vervolging vastgesteld op nihil, waarbij de Ontvanger werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende ter hoogte van € 1.217.
De Ontvanger ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij de vraag centraal stond of de Rechtbank terecht een proceskostenvergoeding had toegekend. Het Hof oordeelde dat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende, aangezien deze had verzocht om uitstel van betaling, wat niet op de juiste wijze was afgehandeld door de Ontvanger. Het Hof bevestigde dat de Rechtbank terecht de proceskosten had toegewezen aan belanghebbende, omdat deze in het gelijk was gesteld.
Het Hof heeft de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld, vastgesteld op € 992, en heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.