ECLI:NL:GHARL:2016:3264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.187.396/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2015 te vernietigen, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend bij de vader, die geen gezag heeft. De moeder stelt dat de opvoedsituatie bij haar voldoende stabiliteit biedt en dat de redenen voor de uithuisplaatsing niet meer van toepassing zijn nu haar voorlopige hechtenis is geschorst.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van de minderjarige, de aanhouding van de moeder wegens zware mishandeling en de instabiliteit in haar leven. De raad voor de Kinderbescherming heeft de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing verdedigd, stellende dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg en stabiliteit te bieden die de minderjarige nodig heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden niet in staat is gebleken om een veilige en stabiele opvoedingssituatie te creëren, wat heeft geleid tot meerdere incidenten van huiselijk geweld en instabiliteit.

Na het horen van de argumenten van beide partijen en de betrokken instanties, heeft het hof geoordeeld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 27 mei 2016. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die zich goed ontwikkelt bij de vader en momenteel de overstap maakt naar regulier onderwijs.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.396/01
(zaaknummer rechtbank C/17/145045 / FJ RK 15-1081)
beschikking van 12 april 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord Nederland,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de vader] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen: de vader (van [de minderjarige] ),
2. Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 november 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 29 februari 2016;
- het inleidende verzoekschrift van de raad, ingekomen op 18 maart 2016 via de
rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden;
- een brief van de GI van 21 maart 2016 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis met bijlagen van 21 maart 2016.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2002, heeft bij brief van 22 maart 2016 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek van de raad.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2016 plaatsgevonden, waarbij de zaak gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld is met de zaak met zaaknummer 200.187.395/01. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
Namens de raad is de heer [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] . Voorts is de vader verschenen.
Mevrouw [C] heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader is [de minderjarige] geboren. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en hij heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
De moeder heeft nog twee zonen, [E] die bij zijn vader woont en [F] die na een uithuisplaatsing bij zijn vader inmiddels zijn hoofdverblijf bij zijn vader heeft.
3.3
[de minderjarige] heeft van 6 maart 2013 tot 6 maart 2015 onder toezicht gestaan van de GI. Een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling is door de GI niet verzocht.
3.4
Op 13 augustus 2015 is de moeder aangehouden door de politie en aansluitend in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van zware mishandeling en poging doodslag. [de minderjarige] verblijft sindsdien bij zijn vader.
3.5
Bij verzoekschrift van 30 oktober 2015, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 2 november 2015, heeft de raad de rechtbank verzocht [de minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van twaalf maanden en de GI een machtiging te verlenen om [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen bij de niet verzorgende ouder zonder gezag.
3.6
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikkingen heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 27 november 2015 tot
27 november 2016 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de ouder zonder gezag (de vader) met ingang van 27 november 2015 tot 27 mei 2016. De rechtbank heeft de beslissing voor het overige aangehouden tot de zitting van 13 mei 2016.
3.7
De voorlopige hechtenis van de moeder is op 23 februari 2016 geschorst.
4.
De omvang van het geschil
4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
27 november 2015. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de raad tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen en subsidiair het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. De moeder is van mening dat er geen reden is voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en evenmin voor een machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder meent dat er in de opvoedsituatie bij haar sprake is van rust en stabiliteit en stelt dat de incidenten die zich hebben voorgedaan niet hebben geresulteerd in een gebrek hieraan in bredere zin. De moeder stelt voorts dat zij zich nooit heeft verzet tegen hulp in het vrijwillig kader of tegen de plaatsing van [de minderjarige] bij zijn vader gedurende haar detentie. Volgens de moeder was haar detentie de reden voor de uithuisplaatsing en valt de grond voor de uithuisplaatsing weg nu haar detentie geschorst is.
5.4
De raad is van mening dat [de minderjarige] op goede gronden onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. De raad voert hiertoe aan dat [de minderjarige] ADHD en een licht verstandelijke beperking heeft waardoor hij een meer dan gemiddelde behoefte aan structuur, stabiliteit en regelmaat heeft. In de afgelopen jaren was de moeder niet in staat om die te bieden. Het leven van de moeder kenmerkte zich door instabiliteit, wisselende relaties, verhuizingen, conflicten met haar omgeving en alcohol- en drugsgebruik. Vanwege de zorgen over de thuissituatie bij de moeder en de effecten hiervan op de ontwikkeling van [de minderjarige] is hij in september 2013 onder toezicht gesteld.
De situatie van de moeder is toen wel enigszins verbeterd maar er heeft zich in het bijzijn van [de minderjarige] een incident voorgedaan waarbij de moeder een ex-partner met een koekenpan op het hoofd heeft geslagen. [de minderjarige] en [F] zijn toen korte tijd uithuisgeplaatst. Er bestaan vermoedens dat de moeder de situatie ten opzichte van de hulpverleners positiever heeft voorgedaan dan deze feitelijk was, waardoor de ondertoezichtstelling in maart 2015 is geëindigd. Zij heeft in augustus 2015, tegen het uitdrukkelijke advies van hulpverleners in, de confrontatie opgezocht met een vriend die haar naar eigen zeggen stalkte. De situatie is daar zo uit de hand gelopen dat de moeder in hechtenis is genomen op verdenking van zware mishandeling en een poging doodslag. De moeder bagatelliseert de situatie en onderschat de gevolgen hiervan voor de kinderen. De raad is van mening dat de moeder in de afgelopen jaren heeft laten zien dat ze niet voldoende in staat is om de opvoedsituatie bij haar structureel en langdurig te verbeteren en zij heeft ondanks afspraken daarover een risicovolle situatie opgezocht met alle gevolgen van dien. De moeder heeft haar best gedaan om de kinderen meer stabiliteit te bieden maar is daarin onvoldoende geslaagd.
5.5
De GI is van mening dat de moeder aan [de minderjarige] elke keer weer onvoldoende basisveiligheid, structuur en emotionele beschikbaarheid heeft kunnen bieden. Volgens de GI is de wil er wel bij de moeder maar is het haar na ruim twaalf jaar niet gelukt om [de minderjarige] de noodzakelijke responsiviteit, sensitiviteit en basale veiligheid te bieden.
5.6
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat er in de thuissituatie bij de moeder al jaren sprake is van een onrustige opvoedingsomgeving voor [de minderjarige] en dat er zorgen zijn over de effecten hiervan op zijn ontwikkeling. Er is sprake geweest van vele verhuizingen, wisselingen van school, huiselijk geweld en agressie. In het gezin is zowel op vrijwillige basis als via een ondertoezichtstelling hulpverlening ingezet maar dit heeft niet geleid tot een blijvende verbetering van de situatie. Het hof stelt vast dat ondanks de inspanningen van de moeder zich ernstige gebeurtenissen hebben voorgedaan en blijven voordoen, die grote zorgen baren voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . Vanaf 2004 zijn er veel incidenten geweest met agressie / huiselijk geweld. In 2014 is de moeder aangehouden in verband met ernstig huiselijk geweld waardoor [de minderjarige] enige tijd middels een uithuisplaatsing bij zijn vader heeft verbleven. In augustus 2015 heeft zich vervolgens wederom een ernstig geweldsincident voorgedaan. De moeder is, ondanks dat haar was geadviseerd dit niet te doen, op bezoek gegaan bij de man waarvan zij stelt dat die haar stalkte. Dit bezoek is enorm uit de hand gelopen hetgeen er uiteindelijk in geresulteerd heeft dat de moeder in voorlopige hechtenis is genomen wegens de verdenking van zware mishandeling en een poging doodslag. De moeder maakt steeds de verkeerde keuzes om haar problemen aan te pakken en vanuit dat perspectief past de gebeurtenis in augustus 2015 in een reeks van incidenten die de moeder (ondanks haar goede bedoelingen) steeds zelf veroorzaakt. De ingrijpende gebeurtenissen die zich in de loop der tijd hebben voorgedaan illustreren het gebrek aan stabiliteit in de gezinssituatie bij de moeder, de onvoorspelbaarheid van de moeder en haar onvermogen om de opvoedingssituatie van [de minderjarige] blijvend te verbeteren. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat hulpverlening in een vrijwillig kader geen reële optie is ter afwending van de hier bedoelde ontwikkelingsbedreiging. Het hof acht daarom een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk.
5.7
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder, gelet op het patroon van (al dan niet zelfstandige) incidenten die hebben geleid tot instabiliteit in de gezinssituatie en zich telkens weer voordoende geweldsincidenten, niet in staat is [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid en rust in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Hierbij neemt het hof in zijn overweging mee dat de moeder geruime tijd gedetineerd heeft gezeten, haar voorlopige hechtenis is geschorst en er nog twee strafzaken jegens haar zullen dienen waardoor het risico bestaat dat zij weer gedetineerd zal raken.
5.8
Daarbij ontwikkelt [de minderjarige] zich goed bij de vader en heeft hij onder begeleiding van de vader inmiddels de overstap kunnen maken van het speciaal basisonderwijs naar het reguliere vervolgonderwijs. De moeder heeft ter zitting van het hof aangegeven dat zij zich realiseert dat [de minderjarige] niet acuut teruggeplaatst kan worden bij haar en dit ook niet haar bedoeling is. Het hof zal de beslissing van de rechtbank om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlenen tot 27 mei 2016 dan ook bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 27 november 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. A.R. van der Winkel en
mr. G.M. van der Meer, en is op 12 april 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.