ECLI:NL:GHARL:2016:3268

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.182.671/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige betaling van griffierecht en de verantwoordelijkheid van de advocaat

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2016, gaat het om de tijdige betaling van griffierecht door de man, die in incidenteel hoger beroep was gegaan. De man had het griffierecht niet binnen de gestelde termijn van vier weken na indiening van zijn verweerschrift, dat tevens als beroepschrift in incidenteel appel gold, betaald. De advocaat van de man stelde dat de te late betaling het gevolg was van een storing in de verzending van nota's door het LDCR, waardoor er geen nota was verstuurd. Na ontvangst van een aanmaning op 5 maart 2016 was het griffierecht alsnog tijdig voldaan. De advocaat betoogde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was en dat het niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn incidenteel beroep een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren.

Het hof oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om het griffierecht tijdig te betalen, ongeacht of er een nota is ontvangen. De advocaat is zich bewust van de gevolgen van een te late betaling en afwijkingen van de gebruikelijke gang van zaken komen voor rekening van de partij die in gebreke blijft. Het hof concludeerde dat er geen onbillijkheid van overwegende aard was, aangezien de man zijn verweer alsnog kon inbrengen tijdens de mondelinge behandeling van het appel. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep en nam geen kennis van het verweerschrift in het principaal appel.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor advocaten om alert te zijn op tijdige betalingen van griffierechten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De beslissing van het hof is in lijn met de vaste rechtspraak dat de verantwoordelijkheid voor tijdige betaling bij de advocaat ligt, en dat systeemfouten van het justitiële apparaat niet ten koste mogen gaan van de rechtszekerheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.182.671/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/3876669/ FL RK 15-434)
Beschikking van de familiekamer van 12 april 2016
in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekende partij in principaal appel,
verwerende partij in incidenteel appel,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Groen te Almere,
en

[verweerder] ,

wonende te [A] ,
verwerende partij in principaal appel,
verzoekende partij in incidenteel appel,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.W. Mettendaf te Amsterdam.
Het geding in eerste aanleg en in hoger beroep
Het verloop van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt uit:
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 oktober 2015;
- het op 28 december 2015 ingediende beroepschrift;
- het op 5 februari 2016 ingediende verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel.
De motivering van de beslissing
1. Het hof heeft vastgesteld dat de man het door hem verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken na indiening van het verweerschrift, tevens beroepschrift in incidenteel appel heeft betaald.
2. Naar aanleiding van een brief van het hof van 17 maart 2016 heeft de advocaat van de man bij brief van 1 april 2016 meegedeeld dat de te late betaling een gevolg is van een storing in de verzending van nota's bij het LDCR, waardoor er geen nota is verstuurd. Dit blijkt uit een bijgesloten e-mailbericht van het LDCR. Het griffierecht is tijdig na ontvangst van een aanmaning op 5 maart 2016 voldaan. De advocaat acht daarom de termijnoverschrijding verschoonbaar en heeft subsidiair aangevoerd dat wanneer het verweer van de man niet wordt betrokken bij de beslissing op het verzoek van de vrouw dit, gelet op zijn belang bij toegang tot de rechter, een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren. Het betreft een systeemfout van het justitiële apparaat, daar behoort de man niet de dupe van te worden. Door de sanctie van niet-ontvankelijkheid wordt de weg naar de rechter afgesneden, en deze sanctie dient niet de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke beslissingen maar is bedoeld als prikkel tot tijdige betaling van het griffierecht.
3. Vaste rechtspraak is dat het tot de verantwoordelijkheid van de advocaat behoort om het griffierecht tijdig te betalen, ook wanneer daarvoor geen nota wordt ontvangen. De advocaat is op de hoogte van de gevolgen van te late betaling. Afwijkingen in de gebruikelijke gang van zaken komen in beginsel voor rekening en risico van de partij die met tijdige betaling in gebreke blijft. In deze zaak zijn geen argumenten aangevoerd waarom daarover anders geoordeeld zou moeten worden. Het feit dat door een fout van het LDCR geen nota is verstuurd maakt de situatie immers feitelijk niet anders, maar benadrukt dat de advocaat alert moet zijn om zelf tijdig tot betaling over te gaan.
4. Van een onbillijkheid van overwegende aard is naar het oordeel van het hof geen sprake wanneer het verweerschrift, tevens beroepschrift in incidenteel appel niet in de procedure wordt betrokken. De man kan ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het appel zijn verweer alsnog naar voren brengen. Hij mag, met inachtneming van de regels van het toepasselijke procesreglement, ook stukken in het geding brengen, mits er daarbij geen sprake is van een (verkapt) verweerschrift. Wanneer hij in incidenteel appel verlaging van de alimentatie wil bewerkstelligen kan hij daartoe een nieuwe procedure bij de rechtbank aanhangig maken, voor zover daar met de vrouw geen overeenstemming over valt te bereiken.
5. Aangezien aldus het gedane beroep op artikel 282a lid 4 Rv. faalt zal de man daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 282a lid 2 Rv. niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn incidenteel beroep. Tevens kan, om dezelfde reden, geen kennis worden genomen van het verweerschrift in principaal appel van de man.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn incidenteel hoger beroep;
verstaat dat geen kennis wordt genomen van het verweerschrift in principaal appel;
verstaat dat het principaal appel mondeling behandeld zal worden ter zitting van het hof van 20 mei 2016.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en mr. M.P. den Hollander en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 april 2016 in bijzijn van de griffier.