ECLI:NL:GHARL:2016:3271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.180.388/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van de draagkracht van de ouders in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen te verhogen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 110,50 per kind per maand moest betalen, maar de vrouw stelt dat dit bedrag niet meer in lijn is met de behoeften van de kinderen. De man, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of het verzoek af te wijzen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de wijziging van de omstandigheden sinds de eerdere beschikking en de draagkracht van beide ouders. Het hof concludeert dat er een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, waardoor een herbeoordeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders gerechtvaardigd is. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 186,-- per kind per maand voor de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016 en op € 192,50 per kind per maand vanaf 1 april 2016. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe bedragen zijn vastgesteld, waarbij de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling moeten worden voldaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.180.388/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/109305 / FA RK 15-526)
beschikking van de familiekamer van 12 april 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.S.M. Kunst, kantoorhoudend te Zuidlaren,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Arnold, kantoorhoudend te Winschoten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 19 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 18 november 2015;
- een journaalbericht van 11 december 2015 met bijlagen van mr. Kunst;
- het verweerschrift, ingekomen 24 december 2015;
- een journaalbericht van 26 februari 2016 met bijlagen van mr. Kunst.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 maart 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Kunst heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overlegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1999 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), [in] 2001 in de gemeente [B] ;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), [in] 2004 in de gemeente [B] .
3.2
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 juni 2013 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4
Bij beschikking van 26 juni 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen - conform hetgeen partijen zijn overeengekomen in het door hen op 21 mei 2013 ondertekende echtscheidingsconvenant - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 320,-- per kind per maand bepaald. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering € 325,46 per kind per maand.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De man heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 4 maart 2015, verzocht de beschikking van 26 juni 2013 te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift op nihil zal worden gesteld, althans een zodanige datum en een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht.
4.2
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd bij verweerschrift van 1 mei 2015. Zij heeft de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek van de man strekkende tot nihilstelling van de door hem verschuldigde kinderalimentatie af te wijzen;
subsidiair:een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen van partijen vast te stellen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren met vaststelling dat de man, naast de kinderalimentatie, 60% van de bijzondere kosten van de kinderen voor zijn rekening dient te nemen, zoals omschreven in artikel 5.4 en 5.5 van het op 26 april 2013 getekende ouderschapsplan.
4.3
Bij de beschikking van 19 augustus 2015 heeft de rechtbank - kort gezegd - de beschikking van 26 juni 2013 gewijzigd en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 4 maart 2015 op € 110,50 per kind per maand bepaald.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De vrouw verzoekt het hof bij beroepschrift om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 19 augustus 2015 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 4 maart 2015 op € 203,-- per kind per maand te bepalen, althans op een zoveel hogere bijdrage per kind per maand en met ingang van een zodanige datum als door het hof in goede justitie te bepalen.
5.2
De man verzoekt het hof in zijn verweerschrift om de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen.

6.De motivering van de beslissing

de wijziging van de onderhoudsbijdrage van de man
6.1
In het door partijen op 21 mei 2013 ondertekende echtscheidingsconvenant zijn zij, voor zover hier relevant, het volgende overeengekomen:
"(…)
2.2
De man zal als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bijdragen met een bedrag van € 320,-- per kind per maand (inclusief fiscaal voordeel). Er zullen geen verrekeningen met of inhoudingen op de alimentatiebedragen plaats vinden en deze zullen jaarlijks worden geïndexeerd, voor het eerst per 1 januari 2014."
6.2
Voornoemde bijdrage is vastgelegd bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 26 juni 2013. Van deze beschikking is in de onderhavige procedure wijziging verzocht.
6.3
In het ouderschapsplan (inclusief bijlagen), door partijen ondertekend op 26 april 2013, zijn partijen, voor zover hier relevant, het volgende overeengekomen:
"(…)
Art. 5 - KOSTEN KINDEREN
5.1
Levensonderhoud voor kinderen jonger dan 21 jaar (voorheen Kinderalimentatie)
De ouders dragen de kosten van de kinderen op de volgende wijze. De vader betaalt aan de moeder het in het scheidingsconvenant vastgelegde bedrag van thans netto € 270,00 per maand per kind ten behoeve van de kinderen. En € 50,00 per maand per kind aan fiscaal voordeel.
(…)
De ouder bij wie de kinderen verblijven, draagt zelf zonder verrekening de dagelijkse kosten voor de kinderen die bij hem/haar worden gemaakt. Onder de dagelijkse kosten worden verstaan voeding, huisvesting, uitstapjes, openbaar vervoer (zie ook punt 5.5), vakanties met de betreffende ouder, (niet voor school noodzakelijke) abonnementen die niet in onderling overleg zijn aangegaan en dergelijke. Aan zorgkorting voor de vader is een bedrag van netto € 200,00 per maand vastgesteld. De berekening van de totstandkoming van de alimentatie is opgenomen in de bijlage (bijlage 3).
(…)
5.3
Zakgeld
(…) Daarnaast wordt thans elke maand € 25 overgemaakt op de spaarrekeningen. Te besteden aan nog nader te bepalen doelen ten behoeve van de kinderen (grotere uitgaven voor leuke dingen).
Ook zullen er gelden gereserveerd worden voor kosten van kleding exclusief (sport)(hand)schoenen en jassen (zie ook 5.4).
(…)
5.4
Bijzondere kosten
De bijzondere kosten zullen door de ouders naar draagkracht worden gedragen; zij zien als bijzondere kosten:
- School-, boekengeld of andere middelen voor middelbare of HBO opleiding waar of investeringen mee gemoeid zijn of zaken die niet gebudgetteerd zijn;
- Idem voor de lagere school periode;
- Substantiële kosten (zoals laptop, mobieltje etc.)
- (Buitenlandse) schoolreizen of stages;
- Specifieke opleidingen die bijzondere kosten met zich meebrengen als reis- of verblijfkosten (omdat bijvoorbeeld de opleiding slechts op één plaats wordt aangeboden of omdat de opleiding in vergelijk met gemiddelde kosten voor een opleiding hoger uitvallen (bijvoorbeeld een technische opleiding);
- Specifieke sportactiviteiten of extra sporten;
- Uitzonderlijke kosten (bijvoorbeeld medische kosten welke niet verzekerd zijn) worden in onderling overleg bepaald;
- Psychologische zorg of andere mentale ondersteuning ten behoeve van de kinderen (bijvoorbeeld lotgenotengroep, diëtist etc.);
- Kosten die nu niet zijn voorzien en gebudgetteerd, maar wel nodig zijn dan wel een stimulans zijn ten behoeve van de ontwikkeling van de kinderen tot zelfstandige volwassenen (bijvoorbeeld assertiviteitstraining, typecursus, schaatslessen etc.);
- (Verjaardags)feesten die [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geven aan vrienden, familie en andere betrokkenen (denk bijvoorbeeld aan kinderfeest verjaardag, slagen voor opleiding etc.)
- (sport)(hand)Schoenen en jassen genoemd onder 5.3.
De hiervoor genoemde bijzondere kosten zullen voor 60% door vader gedragen worden en voor 40% door moeder.
5.5
Verzekeringen
De ouders beslissen in overleg bij wie de kinderen verzekerd zullen zijn tegen kosten en risico's. Zij zullen de kosten van de nodige verzekeringen delen naar draagkracht/rato, ongeacht op wiens naam deze worden afgesloten. De ouders zorgen ervoor dat de kinderen wettelijke aansprakelijkheid zijn verzekerd.
(…)"
6.4
Uit bijlage 3 zoals gevoegd bij het ouderschapsplan blijkt dat partijen de door de man te betalen kinderalimentatie zijn overeengekomen door één en ander te berekenen aan de hand van de wettelijke maatstaven (namelijk door middel van een berekening van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen).
6.5
Het hof stelt vast dat de man in zijn inleidend wijzigingsverzoek heeft verzocht om de bij echtscheidingsconvenant, en derhalve bij beschikking van 26 juni 2013, vastgestelde kinderalimentatie van € 320,-- per kind per maand te wijzigen, vanwege onder meer de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015.
6.6
Het hof concludeert dat in hoger beroep tussen partijen niet ter discussie staat dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, hetgeen een hernieuwde beoordeling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van partijen rechtvaardigt. Derhalve zal het hof daartoe overgaan.
de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage
6.7
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op 4 maart 2015 (te weten: de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift) gesteld. Nu daartegen niet is gegriefd, zal het hof ook van die datum uitgaan.
de behoefte van de kinderen
6.8
De per 1 januari 2015 geïndexeerde behoefte van de kinderen is door de rechtbank op een bedrag van € 1.205,23 per maand gesteld, omdat partijen het eens waren over de behoefte van de kinderen ter hoogte van € 1.185,-- per maand zoals vastgesteld ten tijde van de echtscheidingsprocedure in 2013.
6.9
De vrouw stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de behoefte van de kinderen op een hoger bedrag dient te worden bepaald vanwege de afspraak van partijen omtrent de bijzondere kosten van de kinderen. Volgens haar dient de behoefte van de kinderen daarom in 2015 op een bedrag van € 1.350,-- per maand te worden bepaald.
6.1
De man is het daarmee niet eens. Hij wenst de in het ouderschapsplan neergelegde regeling omtrent de bijzondere kosten van de kinderen, welke een aanvullende afspraak tussen partijen betreft, te behouden. Volgens de man is van uitzonderlijke kosten die tot een bijstelling van de behoefte van de kinderen dienen te leiden, in de onderhavige zaak geen sprake.
6.11
Het hof volgt de vrouw niet in haar standpunt en overweegt daartoe als volgt. In het Rapport alimentatienormen staat opgenomen dat in de tabelbedragen alle normale kosten, zoals die voor voeding en kleding, zijn begrepen. Bepaalde kosten zijn zo uitzonderlijk dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van de kinderen. Het hof is van oordeel dat de door partijen genoemde bijzondere kosten van de kinderen niet zonder meer als uitzonderlijke kosten kunnen worden aangemerkt, die tot een verhoging van de aan de hand van de tabelbedragen berekende behoefte van de kinderen dienen te leiden. Daarbij komt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de in het ouderschapsplan opgesomde bijzondere kosten als bijzondere kosten hebben te gelden en dat deze bijzondere kosten in een verhouding van 60% (door de man) en 40% (door de vrouw) dienen te worden gedragen. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een wijziging van de aanvullende afspraak tussen partijen en er evenmin belang is om deze afspraak (die in een door partijen ondertekend convenant is opgenomen) in de onderhavige beschikking vast te leggen.
6.12
Het hof zal - zoals de vrouw terecht betoogt en waar de man zich ook mee verenigt - het kindgebonden budget (inclusief de alleenstaande ouderkop) niet op de behoefte van de kinderen in mindering brengen, maar daarmee gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) rekening houden bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw.
6.13
Derhalve zal het hof uitgaan van een (geïndexeerde) behoefte van de kinderen in 2015 van € 1.205,23 per maand en in 2016 van € 1.220,90 per maand.
het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen
* de draagkracht van de man
6.14
Het hof stelt vast dat partijen het ter zitting in hoger beroep over eens zijn geworden dat er bij de beoordeling van de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van de man ter hoogte van € 2.812,-- per maand. Derhalve zal het hof van voornoemd bedrag uitgaan.
6.15
De vrouw is van mening dat door de rechtbank bij de beoordeling van de draagkracht van de man ten onrechte rekening is gehouden met de aflossing ter hoogte van € 75,-- per maand op de schuld van de man. Zij stelt bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen reeds te hebben meegedeeld in de oorspronkelijke schuld van € 8.000,--. Daarnaast is er volgens haar geen sprake van een onaanvaardbare situatie bij de man.
6.16
Volgens de man dient met de aflossing ter hoogte van € 75,-- per maand wel rekening te worden gehouden. Hij stelt zich op het standpunt dat het draagkrachtloos inkomen hiermee verhoogd dient te worden nu het een niet vermijdbare en niet verwijtbare last betreft.
6.17
Het hof overweegt als volgt. Op grond van paragaaf 7.2 van het Rapport alimentatienormen kan met lasten die niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn, rekening worden gehouden door het draagkrachtloos inkomen daarmee te verhogen. Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om bij de beoordeling van de draagkracht van de man rekening te houden met de door hem opgevoerde aflossing van € 75,--. Het hof betrekt bij zijn oordeel het gegeven dat partijen de aflossing op deze schuld ter hoogte van € 8.000,-- destijds bewust buiten beschouwing hebben gelaten met het oog op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en de man de aflossing op deze schuld, gelet op de hoogte daarvan, uit zijn vrije ruimte zal kunnen voldoen. Daarnaast is gebleken dat de rekening-courant schuld ter hoogte van € 8.000,-- inmiddels verdisconteerd zou zitten in een krediet van € 15.000,-- bij [C] , welk krediet de man naar eigen zeggen heeft afgesloten om de verbouwing van huidige woning te bekostigen. Het hof is dan ook van oordeel dat onduidelijk is welk deel van de schuld betrekking heeft op de oorspronkelijke (huwelijkse) schuld.
6.18
In sommige gevallen kan - indien extra lasten niet op de voet van paragraaf 7.2 van het Rapport alimentatienormen in aanmerking zijn genomen - aanleiding bestaan voor toepassing van de aanvaardbaarheidstoets. De onderhoudsplichtige dient in dat geval te stellen en te onderbouwen dat sprake is van een onaanvaardbare situatie indien deze extra lasten niet worden meegenomen. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. Het hof stelt vast dat de man één en ander niet, althans onvoldoende, gesteld en onderbouwd heeft.
6.19
De draagkracht van de man bedraagt volgens de draagkrachttabel van 2015 bij een NBI vanaf € 1.525,-- van toepassing zijnde formule (70% [€ 2.812,-- - (0,3 x € 2.812,-- + € 875,--)]) afgerond € 765,-- per maand.
6.2
Aangezien er bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw een knip zal worden gemaakt per 1 april 2016 (zoals hierna onder rechtsoverweging 6.24 wordt overwogen), zal het hof - met het oog op de berekening van het aandeel van de man in de kosten van de kinderen - ook de draagkracht van de man berekenen volgens de draagkrachttabel van 2016.
6.21
De draagkracht van de man bedraagt volgens de draagkrachttabel van 2016 bij een NBI vanaf € 1.550,-- van toepassing zijnde formule (70% [€ 2.812,-- - (0,3 x € 2.812,-- + € 890,--)]) afgerond € 755,-- per maand.
* de draagkracht van de vrouw
6.22
De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op een bedrag van € 2.143,-- per maand gesteld. Hiertegen is in hoger beroep niet gegriefd, zodat het hof van dat bedrag zal uitgaan.
6.23
Conform voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 dient daarbij het kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) te worden opgeteld. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van het mee te nemen bedrag aan kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw.
6.24
De vrouw is, naar eigen zeggen, gehouden om uiterlijk op 31 maart 2016 een bedrag van € 3.560,-- te betalen ter zake de aflossingen over de annuïteitenleningen. Daardoor zal haar verzamelinkomen (als gevolg van een lagere hypotheekrenteaftrek) hoger zijn dan door de rechtbank berekend, hetgeen gevolgen heeft voor het door haar te ontvangen kindgebonden budget. Door de vrouw is een proefberekening overgelegd, waaruit blijkt dat zij - uitgaande van de nieuwe situatie - aanspraak zal kunnen maken op een kindgebonden budget ter hoogte van € 313,-- per maand. Namens de vrouw is ter zitting aangegeven dat het onduidelijk is of het lagere kindgebonden budget met terugwerkende kracht heeft te gelden. Derhalve ziet het hof aanleiding om met ingang van 1 april 2016 rekening te houden met een kindgebonden budget ter hoogte van € 313,-- per maand en tot die tijd rekening te houden met het kindgebonden budget van € 340,-- per maand waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden.
6.25
De draagkracht van de vrouw bedraagt dan over de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016 volgens de draagkrachttabel van 2015 bij een NBI vanaf € 1.525,-- van toepassing zijnde formule (70% [€ 2.483,-- - (0,3 x € 2.483,-- + € 875,--)]) afgerond € 604,-- per maand.
6.26
Over de periode vanaf 1 april 2016 bedraagt de draagkracht van de vrouw blijkens de draagkrachttabel van 2016 bij een NBI vanaf € 1.550,-- van toepassing zijnde formule (70% [€ 2.456,-- - (0,3 x € 2.456,-- + € 890,--)]) afgerond € 580,-- per maand.
* het aandeel van de man in de kosten van de kinderen
6.27
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt over de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016: € 765,-- / € 1.369,-- (te weten: € 765,-- + € 604,--) x € 1.205,23 = € 673,48.
6.28
Over de periode vanaf 1 april 2016 bedraagt het aandeel van de man in de kosten van de kinderen: € 755,-- / € 1.335,-- (te weten: € 755,-- + € 580,--) x € 1.220,90 = € 690,47.
6.29
Partijen twisten in hoger beroep over de mee te nemen zorgkorting. De vrouw stelt dat rekening dient te worden gehouden met een percentage van 25%. De man is van mening dat rekening dient te worden gehouden met een percentage van 35%.
6.3
In het door partijen op 26 april 2013 ondertekende ouderschapsplan staat vermeld dat de kinderen gedurende de 40 schoolweken 96 nachten bij de man (34%) en 184 nachten bij de vrouw (66%) verblijven. Deze zorgregeling loopt in beginsel gedurende de feestdagen en de korte vakanties door. In de zomervakantie zijn de kinderen 3 weken bij de man en 3 weken bij de vrouw. Dit brengt derhalve met zich dat, uitgaande van het feit dat de kinderen gedurende 46 weken per jaar voor 34% bij de man verblijven en gedurende 3 weken per jaar voor 100% bij de man verblijven, de kinderen 130 dagen per jaar bij de man verblijven, hetgeen neerkomt op 2,5 dag per week. Het hof is van oordeel dat in een dergelijk geval - derhalve anders dan de rechtbank - rekening dient te worden gehouden met een percentage zorgkorting van 25%.
6.31
De zorgkorting wordt berekend over de behoefte van de kinderen. Dit brengt met zich dat het hof over de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016 rekening zal houden met een zorgkorting van € 301,31 (te weten: 25% over € 1.205,23) en over de periode vanaf 1 april 2016 rekening zal houden met een zorgkorting van € 305,23 (te weten: 25% over € 1.220,90). Voornoemde bedragen dienen in mindering te worden gebracht op het aandeel van de man in de kosten van de kinderen, zodat het aandeel van de man over de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016 op een bedrag van afgerond € 372,-- per maand (te weten: € 673,48 minus € 301,31), derhalve € 186,-- per kind per maand, en over de periode vanaf 1 april 2016 op een bedrag van afgerond € 385,-- per maand (te weten: € 690,47 minus € 305,23), derhalve € 192,50 per kind per maand kan worden gesteld.
6.32
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016 op een bedrag van € 186,-- per kind per maand en over de periode vanaf 1 april 2016 op een bedrag van € 192,50 per kind per maand zal bepalen.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 19 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 26 juni 2013 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2001 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2004 over de periode van 4 maart 2015 tot 1 april 2016 een bedrag van € 186,-- per kind per maand en over de periode met ingang van 1 april 2016 een bedrag van € 192,50 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 april 2016 in bijzijn van de griffier.