ECLI:NL:GHARL:2016:3282

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
200.171.805/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsrecht op grond van de Participatiewet; Gemeente Groningen en de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verhaalsrecht op grond van de Participatiewet. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg te maken met een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het verhaalsbedrag voor de bijstandsverlening aan zijn ex-partner, de vrouw, was vastgesteld op € 328,14 per maand, met een achterstand van € 2.440,75. De man verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en de gemeente Groningen niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de man, ingediend op 17 juni 2015, en een verweerschrift van de gemeente. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 2015 was de man aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door de heer H. Blokzijl. De man betwistte het bestaan van het verhaalsrecht en voerde aan dat de gemeente onvoldoende inspanningen had geleverd om de vrouw naar werk te begeleiden, wat volgens de beleidsregels van de gemeente noodzakelijk was voor het verhalen van de bijstandsverlening.

Het hof oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat zij aan haar verplichtingen had voldaan, en dat er geen causaal verband was aangetoond tussen de echtscheiding en de bijstandsbehoefte van de vrouw. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de gemeente af. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de man, die tot dat moment waren begroot op € 2.099,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om adequaat te handelen bij het begeleiden van bijstandsontvangers naar werk, om verhaalsrechten te kunnen uitoefenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.805/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/153552 FA RK 15-86)
beschikking van de familiekamer van 19 april 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. M. Schlepers, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Gemeente Groningen,
zetelend te Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen:
de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 17 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 juni 2015;
- het verweerschrift, ingekomen op 6 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2015 plaatsgevonden. De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de gemeente is verschenen de heer H. Blokzijl.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man is [in] 2004 in Marokko gehuwd met mevrouw [B] (hierna: de vrouw), geboren [in] 1987. Uit het huwelijk is [in] 2009 geboren de minderjarige [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ). Bij beschikking van 26 november 2013 is de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Deze beschikking is op 12 mei 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Met ingang van 10 oktober 2011 verleent de gemeente aan de vrouw een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), mede ten behoeve van haar en [de minderjarige] , naar de norm voor een alleenstaande ouder. Sinds 1 januari 2015 wordt de uitkering verstrekt op grond van de Participatiewet (Pw).

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het bestaan van het verhaalsrecht en de omvang van het te verhalen bedrag. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verhaalsbedrag met ingang van 1 maart 2015 vastgesteld op € 328,14 per maand en het bedrag aan achterstand over de periode van 16 juli 2014 tot en met 28 februari 2015 vastgesteld op € 2.440,75, alsmede bepaald dat de man ter zake van de achterstand € 50,- per maand aan de gemeente dient te voldoen met ingang van 1 maart 2015 en dat als de man in gebreke blijft die aflossing te voldoen de gemeente de som van € 2.440,75 minus wat daarop betaald is, ineens kan vorderen.
4.2
De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans de door de gemeente ingediende verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
De grieven van de man beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsgang in eerste aanleg
5.1
De man heeft aangevoerd dat hij in eerste aanleg geen verweer heeft kunnen voeren omdat hij ziek was. Voor zover hij aldus heeft geklaagd over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking - in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van hoor en wederhoor - heeft de man geen belang bij behandeling van de klacht. Immers hij heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking alsnog kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
Verhaalsrecht
5.2
De man heeft primair het bestaan van het verhaalsrecht betwist en ter ondersteuning van zijn stelling gewezen op art. 4 van de beleidsregels van de gemeente. In die regels is bepaald dat er slechts sprake is van een verhaalsbevoegdheid jegens de ex-partner indien er sprake is van een causaal verband tussen de echtscheiding en de bijstandsbehoefte van de ex-partner. De man heeft naar voren gebracht dat die causaliteit niet onderbouwd is, meer in het bijzonder nu de gemeente zich, gelet op het bepaalde in lid 1 van dat artikel, onvoldoende heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de vrouw een dienstbetrekking kan vinden. De gemeente daarentegen heeft aangegeven dat de causaliteit tussen de echtscheiding en de bijstandsbehoefte van de vrouw voldoende is gebleken.
5.3
In art. 4 lid 1 van de in het geding gebrachte beleidsregels van de gemeente (inwerkingtreding 1 juli 2015) is (overeenkomstig de tekst van artikel 4 lid 1 van de voor die tijd geldende beleidsregels) bepaald dat er slechts sprake is van een verhaalsbevoegdheid jegens de ex-partner indien er sprake is van een causaal verband tussen de echtscheiding en de bijstandsbehoefte van de ex-partner. Bij de vaststelling van het causaal verband wordt de doelstelling van de wet - werk vóór inkomen - in acht genomen. Volgens voornoemd artikel worden naast de inspanning met betrekking tot de arbeidsinschakeling van de bijstandsgerechtigde, ook de inspanningen van de gemeente hiertoe beoordeeld. In de zich eveneens bij de stukken bevindende "toelichting beleidsregels verhaal" staat als toelichting bij artikel 4 vermeld: "Een van de doelstellingen van de wet is werk voor inkomen. Deze doelstelling heeft tot gevolg dat zowel de gemeente als de bijstandsontvangende zich dient in te spannen op het gebied van de arbeidsinschakeling. Deze inspanning heeft, meer als voorheen onder de Awb, ook gevolgen voor de uitoefening van de verhaalsbevoegdheid.".
5.4
Nu de gemeente in haar beleidsregels voor bijstandsverhaal een causaliteitsvereiste hanteeert, komt het bij de beoordeling van de vraag of de gemeente de kosten van de bijstandsverlening aan de vrouw op de man kan verhalen niet alleen aan op de in de wet genoemde maatstaven en omstandigheden die de rechter in ogenschouw dient te nemen indien de vrouw zelf ten laste van de man partneralimentatie zou verzoeken. Tot die maatstaven en omstandigheden behoort onder meer de vraag wat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw is en in hoeverre zij zelf in die behoefte kan voorzien, dan wel in hoeverre haar van het niet daarin (kunnen) voorzien een verwijt gemaakt kan worden.
5.5
De man heeft gemotiveerd betwist dat voldaan is aan het bepaalde in art. 4 lid 1 van de beleidsregels. Zoals de man terecht heeft opgemerkt, blijkt uit de stukken niet dat de gemeente zich heeft ingespannen voor mogelijkheden van arbeidsinschakeling van de vrouw. De gemeente heeft in dat verband ook aangegeven dat de vrouw niet actief begeleid wordt richting de arbeidsmarkt. De gemeente heeft in dat kader gesteld dat zij niet verwacht dat de vrouw binnenkort werk zal kunnen vinden. Niet in geschil is evenwel dat de vrouw in 2007 naar Nederland is gekomen, een verblijfsvergunning heeft gekregen, geslaagd is voor het inburgeringsexamen en in juli 2012 - na het aanvragen van een bijstandsuitkering in 2011 - een taalcursus heeft afgerond. In verband met psychische problematiek heeft de vrouw weliswaar een zorgtraject gevolgd maar dat traject heeft, zoals de gemeente ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, van 5 december 2012 tot 5 december 2013 geduurd en is afgerond. Het is waar dat de vrouw op grond van het in artikel 9a van de toen geldende Wwb bepaalde een periode geen arbeidsverplichting had omdat zij een kind van jonger dan vijf jaar verzorgde, maar [de minderjarige] is [in] 2014 vijf jaar geworden, oftewel kort na 16 juli 2014, de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage die de gemeente had verzocht en de rechtbank heeft gehanteerd. De gemeente heeft zich na die data evenmin ingespannen om de vrouw naar werk te begeleiden en niet gebleken is dat dat (nog steeds) niet zinvol zou zijn geweest. De door de man bestreden stelling van de gemeente dat er bij de vrouw nog sprake is van psychische problematiek is niet aangetoond door enig stuk.
De gemeente heeft tegenover de betwisting van de man aldus niet voldoende onderbouwd dat zij heeft voldaan aan haar verplichting volgend uit art. 4 lid 1 van haar beleidsregels. De vraag of er (gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 4 Pw) wel sprake is van een passende kinderopvangmogelijk voor [de minderjarige] is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de motiveringsplicht voor de gemeente inzake haar inspanning, daarmee niet relevant, nog daargelaten dat de gemeente ook daartoe geen nadere inlichtingen heeft verschaft.
5.6
Overigens heeft de gemeente ter zitting aangevoerd dat zij beschikt over onderliggende stukken waaruit blijkt dat de vrouw (psychische) klachten heeft, maar dat deze stukken erg persoonlijk van aard zijn. Nog los van de vraag of die klachten begeleiding naar werk (geheel) verhinderen, ontslaat de aard van die stukken de gemeente niet van haar verplichting om tegenover de betwisting door de man haar stellingen te onderbouwen.
5.7
De conclusie is dat de grief van de man slaagt en de gemeente de bijstand voor de vrouw niet op hem kan verhalen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de gemeente afwijzen. De andere grieven van de man behoeven derhalve geen bespreking meer.
5.8
Gezien het feit dat de gemeente in het ongelijk wordt gesteld, ziet het hof aanleiding de gemeente te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van de man, zoals door hem is verzocht. Deze worden tot op heden begroot op € 311,- wegens griffierecht en € 1.788,- wegens salaris van de advocaat (tarief II, 2 punten).

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 17 maart 2015;
wijst het inleidend verzoek van de gemeente af;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden begroot op € 311,- wegens griffierecht en € 1.788,- wegens salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. M.P. den Hollander en
mr. S. Rezel, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 19 april 2016.