ECLI:NL:GHARL:2016:3344

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
200.173.026/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensbepaling op de voet van artikel 5:47 BW na verdelingsvonnis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de grensbepaling van een bedrijfsterrein na een eerder verdelingsvonnis. De appellant, die samen met zijn broer een vennootschap onder firma dreef, was verwikkeld in een geschil met de erfgenamen van zijn overleden vader over de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen. Het bedrijfsterrein, dat 18.923 m2 groot is, was onderwerp van het geschil. In een eerder vonnis van de rechtbank Assen was bepaald dat de erven 65% van het terrein toebedeeld kregen, maar de exacte grens tussen de percelen was niet vastgesteld.

Na een comparitie van partijen en het indienen van pleitnota's, heeft het hof de zaak beoordeeld. De appellant vorderde dat de rechtbank de grens tussen zijn en de percelen van de geïntimeerden zou bepalen op basis van artikel 5:47 BW. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de erfgrens tussen de percelen moest worden vastgesteld, maar de appellant was het niet eens met de toedeling van 65% van het terrein aan de geïntimeerden, inclusief een stuk grond van 860 m2 rondom de woning van een van de erfgenamen.

Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de grens tussen de percelen moest worden bepaald en dat de eerdere uitspraken van het hof Leeuwarden en de Hoge Raad niet in de weg stonden aan de huidige beslissing. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.173.026/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/103944 / HA ZA 14-69)
arrest van 26 april 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.J. Schaatsbergen, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: de
[geïntimeerden],
advocaat: mr. E. Koers, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 januari 2016 hier over.
1.2
Ter uitvoering van genoemd arrest heeft op 17 maart 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht (mede aan de hand van door beide advocaten voorgedragen pleitnota's). Het proces-verbaal van de zitting bevindt zich bij de stukken. Een schikking is niet tot stand gekomen.
1.3
Aansluitend hebben partijen arrest gevraagd op basis van het voorafgaand aan de comparitie toegezonden procesdossier en het verhandelde ter comparitie, waarna het hof arrest heeft bepaald.
2.
De vaststaande feiten
2.1
De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) als vaststaand weergegeven feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Aangevuld met wat voorts nog onweersproken is gesteld, staat voor zover in hoger beroep nog van belang het navolgende vast.
2.2
[appellant] dreef met zijn broer [vader erven] , de vader van de [geïntimeerden] een vennootschap onder firma. Na het overlijden van de vader van de [geïntimeerden] in 1991 zijn partijen verwikkeld geweest in een procedure tot verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van de vennootschap onder firma. Onderwerp van geschil was onder meer een bedrijfsterrein gelegen aan [adres bedrijfsterrein] te [woonplaats] (hierna: het bedrijfsterrein). Dit bedrijfsterrein is 18.923 m2 groot. Op het oostelijke deel ervan is thans het bedrijf van de zoon van [appellant] gevestigd en staat ook de woning waarin voorheen de overleden [vader erven] woonde en waarin nu [geïntimeerde 1] (geïntimeerde sub 1) woont.
2.3
Bij vonnis van 5 juli 2006 heeft de toenmalige rechtbank Assen in de verdelingsprocedure een eindvonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gewezen. In dit vonnis is
- voor zover van belang - onder meer het volgende overwogen:
"
de erven krijgen:- een deel van het bedrijfsterrein [naam bedrijfsterrein] (overeenkomende met 50% van de waarde) ter waarde van € 600.000,00, waarbij de verdeling zo plaatsvindt, dat [appellant] het deel krijgt waar het bedrijf is gehuisvest en de erven het westelijke deel en het deel grenzend aan de woning waar [geïntimeerde 1] woont, zoals omschreven op blz. 12 van de conclusie na comparitie en deskundigenbericht aan de zijde van de erven, minus de negatieve waarde
[X] (…)"
Bladzijde 12 van de conclusie na comparitie en deskundigenbericht aan de zijde van de [geïntimeerden] vermeldt het volgende:
"
Bedrijfsterrein [naam bedrijfsterrein] : Rekening houdend met de oplopende m2-prijs naar het oosten en het overige onderbouwde terzake de waardering in het rapport van de deskundige stellen de erven voor dat aan hen wordt toegescheiden:
 65%
65% van het (westelijke gedeelte) van het bedrijfsterrein inclusief het verhuurde gedeelte van [X] ;
 65%
een vergoeding van € 25.000,= voor de negatieve waarde [X] ;
 65%
860 m2 gelegen naast en achter het woonhuis van [geïntimeerde 1] nader gespecificeerd: Een strook grond met een breedte van 10 meter gelegen tegen de erfgrens van het perceel van [geïntimeerde 1] , beginnend aan de openbare weg en eindigend bij de loods. De strook grond is dus gelegen aan de noordwestzijde/lengtezijde van de woning. Voorts een strook grond bestaand uit een blok, welke juist achter de aangegeven strook ligt, maar zich verbreedt naar het water. De erfgrens van dit nieuwe blok welke direct achter het huidige perceel van [geïntimeerde 1] wordt derhalve aan de westzijde begrenst door het perceel van [geïntimeerde 1] en de korte zijde van de nieuw te verkrijgen strook. Aan de oostzijde wordt zij begrensd door het water en aan de noordwestzijde door de schuur."
2.4
Bij notariële akte van (partiële) verdeling van 16 juli 2007 is het bedrijfsterrein aan de [geïntimeerden] in eigendom overgedragen. In deze akte is het volgende opgenomen:

ter uitvoering van de verdeling, verklaren de comparanten (…) te leveren aan de erfgenamen, die deze in eigendom aanvaarden: de hierboven vermelde gedeelten van het voormelde bedrijfsterrein (…) gelegen aan [adres bedrijfsterrein] te [woonplaats] (…), te weten:
- het gedeelte uitmakende vijfenzestig procent (65%) van het oppervlak (van het westelijk gedeelte) van het bedrijfsterrein, inclusief het gedeelte dat verhuurd is aan [X] ; en
- het gedeelte ter grootte van ongeveer achthonderdzestig (860) centiaren gelegen naast en achter het woonhuis van de deelgenoot [geïntimeerde 1] (…)"
2.5
Op enig moment in de periode augustus 2007 tot en met januari 2008 hebben de [geïntimeerden] een gedeelte van het aan hen toebedeelde deel van het bedrijfsterrein aan een derde verkocht en geleverd.
2.6
Bij arrest van 16 januari 2008 heeft het toenmalige Gerechtshof Leeuwarden (hierna: het hof Leeuwarden) in hoger beroep met betrekking tot het bedrijfsterrein onder meer het volgende overwogen:

7. (...) In beginsel verdient verdeling van het bedrijfsterrein op fifty/fifty-basis van het terreinoppervlak de voorkeur. Omdat het conform het vonnis waarvan beroep aan de erven toebedeelde gedeelte van het bedrijfsterrein inmiddels (voor een deel) reeds aan een derde is doorgeleverd, behoort een dergelijke verdeling echter feitelijk niet meer tot de mogelijkheden en dient de overbedeling in geld te worden gecompenseerd. Het hof zal dan ook de verdeling op deze wijze gelasten.
7.1
Hierbij moet worden vooropgesteld dat het hof geen aanleiding ziet wijziging te brengen in de verdeling van het gedeelte van het bedrijfsterrein ter grootte van ongeveer 860 centiare, gelegen naast en achter het woonhuis van [geïntimeerde 1] , welk gedeelte nader is gespecificeerd in de akte van partiële verdeling van 16 juli 2007. (...)
7.2
Aan de erven is blijkens de vaststelling door de rechtbank 65% van het gehele terrein toebedeeld. Dat betekent dat zij - uitgaande van een verdeling bij helfte - met 15% zijn overbedeeld. (...)
19.1
Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd leidt het hof af dat tussen partijen in de kern geen onduidelijkheid bestaat welke de omvang is van de door de rechtbank gelaste verdeling van het bewuste terreingedeelte. Om die reden ziet het hof geen aanleiding tot een nadere omschrijving van die verdeling, wat de wensen van de erven op dit punt overigens ook zij.”
2.7
Van dit arrest heeft [appellant] cassatie ingesteld. De [geïntimeerden] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 15 oktober 2010 heeft de Hoge Raad voor zover van belang het volgende overwogen:

5.1 Onderdeel A. 1 is voorgesteld voor het geval dat de rov. 7.1 en 7.2 van het bestreden arrest aldus moeten worden gelezen dat het hof van oordeel is dat het in rov. 7.1 bedoelde terreingedeelte van ongeveer 860 centiare van het bedrijfsterrein [adres bedrijfsterrein] een onderdeel vormt van de aan de erven toegedeelde 65% van dat gehele bedrijfsterrein. Een dergelijk oordeel valt evenwel in het arrest van het hof niet te lezen, nu het hof, zoals mede blijkt uit rov. 19.1 van het bestreden arrest, zich niet heeft begeven in de beantwoording van de vraag hoe de door de rechtbank aangewezen - en wat betreft de aan de erven toe te delen gedeelten daarvan inmiddels gerealiseerde - verdeling van dat bedrijfsterrein precies moet worden geïnterpreteerd. Dit onderdeel behoeft dus geen verdere behandeling.(…)
5.2 (...)
De exacte grensbepaling wil het hof kennelijk, en kon het, overlaten aan de landmeetkundige dienst van het kadaster of aan de rechter in een procedure op de voet van art. 5:47 BW.
2.8
Sinds 7 november 2012 zijn de [geïntimeerden] weer eigenaren van het hen toebedeelde gedeelte van bedrijfsterrein.
2.9
[appellant] heeft, na daartoe verkregen verlof van de rechtbank op 24 februari
2014, revindicatoir beslag gelegd op de meest oostelijk gelegen 5% van het westelijk
gedeelte ter grootte van 65% van het bedrijfsterrein.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft de [geïntimeerden] gedagvaard en gevorderd:
1. a) dat de rechtbank de grens van het aan de [geïntimeerden] toebedeelde gedeelte van het
bedrijfsterrein en het oostelijk aan hem toebedeelde gedeelte van het bedrijfsterrein zodanig
bepaalt dat het oppervlak van dat westelijk gedeelte 60% van het totaal uitmaakt en het
oostelijke gedeelte (met inbegrip van de aan de [geïntimeerden] toebedeelde 860 m2 bij het
huis van [geïntimeerde 1] ) 40%, alsmede b) dat de grens tussen beide gedeelten min of meer
evenwijdig loopt met de westelijke grens van het terrein;
II. dat de rechtbank bepaalt dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige
vorm opgemaakte notariële akte van levering, althans dat dit vonnis in de plaats zal treden
van de akte van levering of een gedeelte daarvan;
met veroordeling van de [geïntimeerden] in de kosten van de procedure.
3.2
[appellant] heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Partijen kunnen geen overeenstemming bereiken over de plek en de richting van de erfgrens tussen beide percelen van het bedrijfsterrein. Derhalve wordt gevorderd dat de rechtbank de grens bepaalt op de voet van artikel 5:47 BW. Aan de [geïntimeerden] is 65% van het gehele terrein toebedeeld,
inclusiefde 860 m2 (ongeveer 4,5 % van het totaal) rondom de woning van [geïntimeerde 1] . De grens van het westelijke gedeelte van het bedrijfsterrein dient dan ook zodanig bepaald te worden dat het gedeelte van de [geïntimeerden] 60% van het totaal uitmaakt. Ten aanzien van de richting van de grens geldt dat het bedrijfsbelang doorslaggevend dient te zijn, hetgeen meebrengt dat het aan [appellant] toe gescheiden gedeelte een zodanige vorm heeft dat het geschikt is voor de meest efficiënte benutting daarvan. Dit brengt op haar beurt mee dat de grens tussen de beide percelen evenwijdig aan de meest westelijke grens van het terrein dient te lopen.
3.3
De [geïntimeerden] hebben verweer gevoerd en in reconventie opheffing van het door [appellant] gelegde beslag gevorderd. Zij stellen zich op het standpunt dat aan hen 65 % van het bedrijfsterrein is toegedeeld (een westelijk deel van 12.300 m2)
plusde 860 m2 rond de woning van [geïntimeerde 1] (deel uitmakend van het oostelijk deel).
3.4
De rechtbank heeft het standpunt van de [geïntimeerden] gevolgd en heeft als volgt beslist:
"in conventie
5.1.
bepaalt de erfgrens tussen het oostelijk gedeelte van het perceel toebehorende aan
[appellant] en het westelijk gedeelte van het perceel toebehorende aan de [geïntimeerden] ,
aan [adres bedrijfsterrein] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale aanduiding]
, als volgt:
het oppervlak van het westelijke gedeelte van het perceel bedraagt 12.300 m2 en de grens
loopt in noord-zuid richting, waarbij de volgende coördinaten gelden:
noord: X = [coördinaten] en Y [coördinaten] ;
zuid: X = [coördinaten] en Y [coördinaten] ;
een en ander conform de bij de conclusie van antwoord onder productie 7 ingebrachte kaart,
waarvan een door de rechtbank gewaarmerkt kopie aan dit vonnis is gehecht;
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.5.
heft op het ten laste van de [geïntimeerden] gelegde revindicatoir beslag zoals
verleend in de beschikking van 24 februari 2014 van de voorzieningenrechter in deze
rechtbank;
5.6.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van de [geïntimeerden] tot
op heden begroot op € 452,00,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad."

4.De vermeerdering van eis.

4.1
[appellant] heeft voor het geval zijn standpunt dat aan de [geïntimeerden] 65% van het bedrijfsterrein inclusief de 860 m2 is toegedeeld wordt verworpen, gevorderd om de [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding (wegens overbedeling) van
€ 86.000,-. Tegen deze eisvermeerdering hebben de [geïntimeerden] geen bezwaar aangevoerd terwijl het hof ambtshalve niet is gebleken dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis.

5.Bespreking van de grieven

5.1
De
grieven I tot en met VIIstrekken ten betoge dat de rechtbank op onjuiste gronden tot haar oordeel is gekomen dat tussen partijen een verdeling tot stand is gekomen waarbij aan de erven 65% van het bedrijfsterrein is toegedeeld plus de grond bij de woning van [vader erven] groot 860 m2.
5.2
De rechtbank heeft overwogen dat wat betreft de wijze van verdeling van het bedrijfsterrein gezag van gewijsde toekomt aan hetgeen de rechtbank bij vonnis van 6 juli 2006 heeft beslist. Volgens de rechtbank is in dat vonnis aan de [geïntimeerden] 65% van het bedrijfsterrein plus de 860 m2 rondom de woning van [geïntimeerde 1] toegedeeld en hebben het hof Leeuwarden en de Hoge Raad die beslissing in stand gelaten.
Volgens
grief Istond het niet vrij aan de rechtbank het verdelingsvonnis zo uit te leggen als zij dat heeft gedaan, omdat het hof Leeuwarden die uitleg al heeft gegeven in het hoger beroep van het verdelingsvonnis. Het hof Leeuwarden heeft het verdelingsvonnis zo uitgelegd dat (niet meer dan) 65% van het bedrijfsterrein aan de [geïntimeerden] is toegedeeld (
grief II), hetgeen ook blijkt uit zijn oordeel dat de [geïntimeerden] voor 15% zijn overbedeeld (
grief V). De Hoge Raad heeft die uitleg van het hof Leeuwarden in stand gelaten (
grieven III en IV).
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de rechtbank door in het dictum van het verdelingsvonnis aan de [geïntimeerden] toe te delen "het westelijk deel
en(onderstreping hof) het deel grenzend aan de woning waar [geïntimeerde 1] woont" en door vervolgens te verwijzen naar blz. 12 van de conclusie na comparitie en deskundigenbericht waarin dat westelijk deel op 65% wordt bepaald, niet anders bedoeld kan hebben dan aan de erven toe te delen 65% van het bedrijfsterrein (gelegen aan de westelijke kant daarvan) plus de 860 m2 rond de woning van [geïntimeerde 1] (gelegen in het oostelijk deel). Anders dan [appellant] stelt, valt uit de arresten van hof Leeuwarden en de Hoge Raad niet te lezen dat in hoger beroep of cassatie in afwijking daarvan is beslist dat aan de [geïntimeerden] wordt toegedeeld 65% van het bedrijfsterrein inclusief de 860 m2. Het hof neemt over en verwijst naar wat de rechtbank terzake heeft overwogen, met dien verstande dat waar de rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 9.2 van het arrest van het hof Leeuwarden bedoeld wordt rechtsoverweging 19.1.
5.4
Het hof voegt hieraan het volgende toe. Het enkele feit dat het hof Leeuwarden in zijn arrest van 16 januari 2008 overweegt dat 65% van het bedrijfsterrein aan de [geïntimeerden] wordt toegedeeld en aan [appellant] een overbedelingssom moet worden betaald van 15% van de waarde wil niet zeggen dat het hof Leeuwarden de door de rechtbank uitgesproken verdeling aldus in rechte heeft geïnterpreteerd dat aan de [geïntimeerden] 65% is toegedeeld inclusief 860 m2. Zoals de Hoge Raad heeft geconstateerd, heeft het hof zich blijkens zijn overwegingen (zie met name r.o. 19.1) niet begeven in de verdeling die de rechtbank heeft uitgesproken. Het hof Leeuwarden heeft die verdeling niet uitgelegd of daarover anderszins een oordeel gegeven. Enkel de financiële afrekening die met de verdeling gepaard gaat is door het hof Leeuwarden opengebroken. Juist is wel de constatering dat over de 860 m2 door het hof geen overbedelingssom is toegekend. Of dit bewust of onbewust is gebeurd laat zich uit het arrest niet afleiden. Een cassatieklacht wegens het niet toekennen van een overbedelingssom voor de 860 m2 is evenwel niet aangevoerd, waarmee het arrest van het hof gezag van gewijsde heeft gekregen. Dat staat eraan in de weg dat [appellant] deze vordering in de vorm van schadevergoeding thans alsnog (bij wege van voorwaardelijke eisvermeerdering) instelt.
De onderhavige grieven falen en de vermeerdering van eis wordt afgewezen.
5.5
De grieven
VI en VII en IXmissen zelfstandige betekenis, althans bouwen voort op de hiervoor verworpen grieven en delen dan ook in het lot daarvan.
5.6
Grief VIIIheeft betrekking op de wijze waarop de rechtbank de richting van de grenslijn heeft bepaald. Volgens de grief heeft de rechtbank daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met het belang van [appellant] . Ter zitting heeft de advocaat van [appellant] echter desgevraagd aangegeven dat [appellant] dit punt niet belangrijk vindt. Het hof concludeert op grond daarvan dat [appellant] onvoldoende belang heeft bij zijn grief, althans dat onvoldoende is onderbouwd waarom een belangenafweging mee moet brengen dat de richting van de grenslijn anders wordt bepaald. De grief faalt.

6.De slotsom

6.1
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de [geïntimeerden] te begroten op € 311,- aan verschotten en overeenkomstig 2 punten in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, zittingsplaats Assen d.d. 6 mei 2015 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van de [geïntimeerden] tot aan deze uitspraak op € 311,- aan verschotten en € 1.788,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de proceskostenveroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. J.N. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
26 april 2016.