In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [het kind]. De Raad voor de Kinderbescherming regio Gelderland had verzocht om [het kind] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, omdat de ontwikkeling van het kind in gevaar zou zijn door een gebrek aan statusvoorlichting over haar biologische vader. De rechtbank Gelderland had dit verzoek eerder afgewezen, omdat niet voldaan zou zijn aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling. De moeder van [het kind] heeft het verzoek van de raad bestreden en stelt dat zij wel degelijk bereid is om statusvoorlichting te geven, maar dit zorgvuldig en op het juiste moment wil doen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2016 is de situatie van [het kind] besproken. De moeder heeft uit een eerder huwelijk al vijf kinderen, en de vader van [het kind] heeft ook een zoon uit een eerdere relatie. De ouders van [het kind] zijn in 2009 in Marokko getrouwd, maar dit huwelijk is inmiddels ontbonden. De kinderrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de moeder niet overbezorgd is en dat er geen reden is voor ondertoezichtstelling. De raad heeft echter betoogd dat de moeder niet voldoende stappen heeft gezet om de statusvoorlichting te geven en dat dit in het belang van [het kind] is.
Het hof heeft de argumenten van de raad en de moeder afgewogen. Het hof concludeert dat de moeder voldoende stappen heeft gezet om hulp in te schakelen en dat er op dit moment geen concrete zorgen zijn over de ontwikkeling van [het kind]. Het hof oordeelt dat niet aan de voorwaarden voor ondertoezichtstelling is voldaan en bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter. De beslissing van het hof benadrukt het belang van statusvoorlichting voor het kind, maar erkent ook de rol van de moeder in het proces.